Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gräfe

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Heinrich Gräfe, een verdienstelijk Duitsch opvoedkundige. Hij werd geboren den 3den Maart 1802 te Buttstädt, en studeerde te Jena eerst in de wiskunde en daarna in de godgeleerdheid. In 1823 werd hij te Weimar collaborator aan de stadskerk en hulponderwijzer aan het gymnasium, en in 1825 ging hij als rector naar de stadsschool te Jena, welke hij in eene burgerschool herschiep. Door eenige geschriften over het onderwijs en door het tijdschrift „Die deutsche Schule”, hetwelk ras ophield te bestaan, omdat het op aanzoek der geestelijkheid in Pruissen en Oostenrijk verboden werd, verwierf hij weldra een goeden naam. In 1840 werd hij te Jena directeur der burgerschool en tevens buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit. In 1842 werd hij als rector der burgerschool naar Cassel beroepen, hervormde er in 1843 het middelbaar onderwijs, belastte zich met het bestuur van eene door hem gestichte reaalschool, en had als lid der schoolcommissie een grooten invloed op de zaken van het onderwijs aldaar. In 1818 belastte de regéring van Keur-Hessen hem met de voorbereidende maatregelen tot eene reorganisatie van het onderwijs in het geheele land, en in 1849 werd hij benoemd tot lid der „Oberschulcommission”.

Sedert laatstgenoemd jaar had hij zieh ook bemoeid met de staatkundige aangelegenheden, zoodat men hem naar de Vergadering der Standen afvaardigde, waar hij zich bij de Democratische linkerzijde voegde. Toen Hassenpflug in 1850 minister werd, namen zijne werkzaamheden voor het onderwijs een einde, daar genoemde minister de „Oberschulcommission” ophief. Als volksvertegenwoordiger werd hij echter tot lid der blijvende commissie benoemd, en toen hij er vervolgens op aandrong, om Hassenpflug in staat van beschuldiging te stellen, werd hij zelf, zoowel wegens zijne handelingen als vertegenwoordiger als wegens zijn geschrift. „Der Verfassungskampf in Kurhessen” voor de regtbank gedaagd en tot 3-jarige vestingstraf veroordeeld. Na het herkrijgen zijner vrijheid zag hij zich bedreigd met eene nieuwe aanklagt, zoodat hij de wijk nam naar Genève, waar hij eene school stichtte (1853). Hij vertrok echter 2 jaar later naar Bremen, waar men hem met de leiding van eene door hem georganiseerde hoogere burgerschool belastte, en overleed aldaar den 21sten Julij 1868. Van zijne geschriften noemen wij: „Allgemeine Pädagogik (1845, 2 dln)”, — „Die Deutsche Volksschule (1847, 3 dln)”, — „Naturgeschichte der drei Reiche (2de uitgave 1841, 2 dln)”, — en „Geometrische Anschaunngslehre (3de uitgave, 1850)”.

Karl Ferdinand von Gräfe, een uitstekend Duitsch heelkundige. Hij werd geboren te Warschau den 8sten Maart 1787, studeerde te Halle en Leipzig in de geneeskunde, en werd reeds in 1807 lijfarts van hertog Alexius von Anhalt-bernburg te Ballenstedt. In die betrekking werd hij de stichter van Alexisbad in het Selke-dal. In 1811 ging hij als hoogleeraar in de heelkunde naar Berlijn, en bij het begin van den bevrijdingsoorlog van 1813 werd hij benoemd tot chirurgijn-generaal eener divisie en belast met de administratie der hospitalen te Berlijn en vervolgens met de inspectie der lazareths tusschen de Weichsel en de Weser, waaraan in 1815 de inspectie over de lazareths tot aan de Rijn en in de Nederlanden werd toegevoegd. Na het eindigen van den oorlog keerde hij terug tot zijn professoraat en werd lid van onderscheidene commissiën, arts van den generalen staf met den rang van kolonel, en mededirecteur van het Friedrich-Wilhelms-Instituut en van de genees- en heelkundige Académie.

Hij overleed onverwachts den 4den Julij 1840 te Hannover, werwaarts hij zich begeven had, om de oogen van den Kroonprins te operéren. Von Gräfe behoorde tot de verdienstelijkste heelkundigen onzer eeuw. Hij heeft onderscheidene instrumenten en kunstbewerkingen uitgevonden en het chirurgisch onderwijs aanmerkelijk verbeterd. „Van zijne geschriften noemen wij: „Angiektasie, ein Beitrag zur rationellen Cur und Erkenntnisz der Gefäszausdehnungen (1808)”, — „Normen für die Ablösung groszer Gliedmaszen (1812)”, — „Rhinoplastik (1818)", — „Die epidemisch-contagiöse Augenblennorrhoe Aegyptens (1823)”, — en „Jahresberichte über das klinisch-chirurgisch-augenärztliche Institut der Universität zu Berlin (1817—1834)”. Met von Walter redigeerde hij sedert 1820 het „Journal für Chirurgie und Augenheilkunde”.

Alnrecht von Gräfe, een zoon van den voorgaande en een uitstekend oogarts. Hij werd geboren te Berlijn in 1828, volbragt aldaar in 1848 zijne studiën in de geneeskunde, en zocht zijne kennis uit te breiden door gedurende 3 jaar achtereenvolgens te vertoeven te Praag, te Weenen en te Parijs. Allengs bepaalde hij zich bij de oogziekten, en had vooral te Parijs in de inrigtingen van Sichel en Desmarres gelegenheid om die te bestudéren. Na zijn terugkeer te Berlijn stichtte hij eene private polykliniek. Hij werd in 1853 docent aan de universiteit en in 1856 buitengewoon hoogleeraar. Hij overleed echter reeds den 20sten Augustus 1870. Hij behoorde tot de meestberoemde oogheelkundigen van Duitschland, en talrijke verhandelingen over dien tak der heelkunde zijn door hem geplaatst in het „Archiv für Ophthalmologie”, door hem in 1854 gesticht en sedert 1855 met Donders en Arlt geredigeerd.

Alfred Karl Gräfe, een neef van den voorgaande en desgelijks een verdienstelijk oogheelkundige. Hij werd geboren den 23sten November 1830 te Martinskirchen bij Mühlberg aan de Elbe, studeerde te, Halle, Heidelberg, Würzburg, Leipzig, Praag, Berlijn en Parijs in de geneeskunde en vatte het voornemen op, zich aan de oogheelkunde toe te wijden. Hiertoe was hij reeds aangespoord door Arlt te Praag, en later door Sichel en Desmarres te Parijs, en vond, als assistent van zijn neef Albrecht, uitmuntende gelegenheid tot waarneming en oefening. In 1858 vestigde hij zich als privaatdocent te Halle en werd er na verloop van eenige jaren buitengewoon hoogleeraar. Hij stichtte een klinisch-ophthalmologisch instituut, waarin jaarlijks 3tot 4000 lijders worden opgenomen. Hij behoort tot de eersten, die het regt der oogheelkunde aan de Pruissische academiën gehandhaafd hebben. Behalve onderscheidene opstellen in tijdschriften schreef hij: „Klinische Analyse der Motilitätsstörungen des Auges (1858)”, — en „Symptomenlehre der Augenmuskellähmungen (1867)”.

< >