Gough (Hugh Gough, baron en viscount), een Engelsch veldheer, geboren te Woodstown in het graafschap Limerick den 3den November 1779, trad in 1794 in dienst en nam deel aan de verovering van de Kaap de Goede Hoop (1795), alsmede in West-Indië aan den aanval op Porto-Rico, Sta-Lucia en aan het bezetten van Suriname.
In 1809 werd hij naar Spanje gezonden en was er aanvoerder van het 87ste regement in de veldslagen van Talavera, Barossa, Vittoria en Nivelle, alsmede bij de belegering van Cadix en Tarifa. In 1830 tot generaal-majoor en bevelhebber van het 99ste regement bevorderd, zag hij zich belast (1841) met het kommando over de naar China bestemde troepen, waar hij den 25sten Mei het Chinésche leger het onderspit deed delven en den gouverneur van Canton tot eene capitulatie noodzaakte.
Hierop ging hij in Augustus onder zeil naar Hongkong, landde bij Amoy, dat hij na korten tegenstand veroverde, en bezette den 30sten September het eiland Tsjoesan en in October Tsjing-hai en Ning-po. Weldra ontving hij het grootkruis der Bath-orde en de benoeming tot luitenant-generaal. Den 15den Maart 1842 versloeg hij de Chinézen onder Yih-king bij Tse-ki, en nadat hij den 7den Mei Ning-po verlaten had, veroverde hij den 18den de groote stad Tsja-poe, maakte zich meester van den mond der Yang-tse, bezette den 19den Junij Sjang-hai en overweldigde den 21sten Julij stormenderhand Tsjin-Kiang-foe. Weldra stond hij voor Nan-king en wilde den 9den Augustus deze stad aantasten, toen hij tijding ontving van den wapenstilstand, die weldra achtervolgd werd door den vrede.
In December 1842 werd Gough tot baronet verheven en met het opperbevel in Indië belast. Hij overwon er den 29sten December 1843 de Mahratten bij Maharajpoer, en verwierf nog meer lauweren in den oorlog met de Sikhs. Hij versloeg deze den 18den December 1845 in den bloedigen strijd bij Moodkee, bestormde den 21sten December met 17.000 man, de verschanste legerplaats bij Ferozesjah, welke door 50.000 man verdedigd werd, en bragt den 10den Februarij 1846 den vijand bij Sobraon eene beslissende nederlaag toe.
Den 22sten Februarij trok hij Lahore binnen, waarna hij de dankbetuiging ontving van het Parlement, terwijl hij in 1846 met den titel van lord Gough van Tsjin-Kiang-foe enz. tot pair verheven werd. In het najaar van 1848 deden de Sikhs wederom een inval op Britsch grondgebied, en in den bloedigen slag van Chillianwallah (13 Januarij 1849) behielden de Britten onder Gough wel is waar de overhand, maar werden zóó verzwakt, dat zij den vijand niet konden vervolgen. Daarom besloot men in Engeland, om het opperbevel in handen te geven van Napier; doch reeds den 21sten Februarij had Gough de Sikhs bij Goejerate wederom aangetast en verslagen, waarna deze van alle kanten ingesloten, de wapens nederlegden, zoodat de Pendsjaub ingelijfd werd in het Britsch gebied.
Nu werd Gough benoemd tot viscount van Goejerate en van de stad Limerick. Nadat hij voorts het opperbevel had overgegeven, keerde hij naar Engeland terug, waar hij, benevens een pensioen van 2000 pond sterling, de orde van St. Patrick en in 1862 den rang van maarschalk verkreeg, en den 3den Maart 1869 overleed.