Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gobelins

betekenis & definitie

Gobelins (De) of beroemde muurtapijten ontleenen haren naam van Jean Gobelin, een wolverwer, die in het midden der 15de eeuw aan de beek Bièvre te Parijs eene verwerij stichtte en binnen korten tijd een aanzienlijk vermogen verwierf. Zijn zoon Philibert en zijne kleinzonen bleven met hetzelfde gevolg de zaak voortzetten, en hun grondbezit werd zóó' groot, hunne firma zóó beroemd, dat eene aldaar aanwezige beek ook nu nog „La rivière des Gobelins” heet. Hunne opvolgers, die den geslachtsnaam van Canaye droegen, bepaalden zich niet bij de wolverwerij, maar verbonden daarmede eene tapijtweverij. Zij werden opgevolgd door een Hollander, Gluck genaamd, die de Hollandsche wijze van scharlaken-verwen naar Frankrijk overbragt.

Zijne fraaije voortbrengselen boeiden de opmerkzaamheid van den minister Colbert, die de nijverheid in Frankrijk zooveel mogelijk bevorderde , en op raad van zijn eersten minister besloot Lodewijk XIV den grond te koopen, waar in 1662 de tegenwoordige gobelinsfabriek werd opgerigt. Men bouwde er woningen voor kunstenaars en werklieden, opende er werkplaatsen voor het slijpen en zetten van juweelen, voor het horologemaken, voor draai- en beeldhouwwerk enz., — voorts verhief men deze zaak tot eene Koninklijke inrigting, waarover in 1667 het toezigt werd opgedragen aan den eersten hofschilder Lebrun. Men zag zich echter genoodzaakt, om in 1694 alle werkplaatsen, behalve die voor tapijten, te sluiten, hoewel de hooge prijs dezer voortbrengselen en de lange tijd, dien zij vereischten, verhinderden, dat zij handelsartikelen werden. Men beschouwde ze echter als iets roemrijks voor Frankrijk en bleef ze vervaardigen op kosten van den Staat. De muurtapijten, met schilderstukken naar de doeken van Fransche en Italiaansche meesters voorzien, versierden vervolgens de Koninklijke kasteelen of werden als geschenken aan vreemde vorsten of hunne gezanten en aan hooge staatsambtenaren gezonden. De latere koningen bleven deze inrigting uit hetzelfde oogpunt beschouwen en hielden haar in stand.

Tegenwoordig zijn er 40 tapijtwevers werkzaam. Elk van hen heeft een jaargeld van 1800 tot 2200 francs en moet een zeker minimum van werk leveren. Men kan hen niet gelijkstellen met gewone fabriek-arbeiders, want van jongs af aan hebben zij de zeer ingewikkelde kunst van het tapijtweven geleerd, weshalve zij ook op zekeren leeftijd een pensioen ontvangen van den Staat. Zij verrigten alles, wat tot het maken der gobelins behoort, namelijk zij vlechten de schering (chaine), spannen ze op het weefgetouw, brengen het geschilderde tafereel op de schering over en kiezen de noodige kleuren van wol. Bij het weven is de werkman gezeten tusschen het weefgetouw en het patroon, het gelaat naar het licht gekeerd, terwijl de werk-toestel tusschen hem en de ramen der werkplaats is neergezet. De wol, die voor inslag moet dienen, heeft hij op kleine spoelen in eene mand naast hem staan. De draden verschaffen hem alle mogelijke kleuren en schakéringen, die zoo weinig van elkander verschillen, dat alleen een geoefend oog ze kan onderscheiden, weshalve men de tapijten van zeer nabij moet beschouwen, om op te merken, waar de ééne kleur in de andere overgaat. Zoodra hij eene nieuwe kleur noodig heeft, breekt hij den draad af, en zoekt in de mand naar het spoeltje, dat hij behoeft.

De gobelins-wever werkt slechts op ééne plek, zoodat somtijds 2 of meer werklieden bezig zijn met het voltooijen van hetzelfde tapijt. Zij aanschouwen hun werk steeds van de achterzijde, zoodat zij hunne plaats moeten verlaten om zich naar de voorzijde te begeven, wanneer zij de werking der gekozene kleuren willen beoordeelen. Omdat de tapijtwever slechts een klein gedeelte in gereedheid brengt, neemt hij de fijnste kleurschakéringen waar, zoodat de gewevene copij door de glansrijke kleuren der wol oppervlakkig de beste schilderij in olieverw nog overtreft. Trouwens een bekwaam en vaardig tapijtwever heelt 3 of 4 jaar noodig, om een tafereel van middelbare grootte op een tapijt over te brengen. Men heeft 2 soorten van gobelins, namelijk de haute lisse en de hasse lisse. Eerstgenoemde soort, welke wij beschreven hebben, wordt bewerkt bij een verticalen, en de andere soort bij een horizontalen stand der schering. Deze laatste levert echter minder fraaije voortbrengselen en is niet meer in gebruik.

Een dergelijke tak van nijverheid, in 1604 door Maria dei Medici in Frankrijk aangekweekt en door bijdragen uit de schatkist gesteund, was eerst in het Louvre geplaatst, werd daarna overgebragt naar Chaillot in eene vroegere zeepziederij, weshalve men hem met den naam van Savonerie bestempelt, en is in 1826 met de fabriek der Gobelins vereenigd. De schering der savonnerie-tapijten is desgelijks loodregt geplaatst, maar dubbel. Elke tiende draad verschilt van de 9 voorgaande en komt overeen met de lijnen der op het modél getrokkene quadraten. Deze vormen voor den tapijtwever het eenig rigtsnoer. Hij is geplaatst met den rug naar het licht, bewerkt den regten kant van het tapijt en zit vóór het weefgetouw en vóór het daarboven opgehangen patroon. Hij werkt op de wijze der fiuweelwevers met naalden, welke de dikte hebben van een stroohalm en aan het ééne uiteinde plat en scherp zijn, zoodat zij bij het doorhalen insnijdingen maken in de draden der schering en pluis vormen, hetwelk vervolgens met eene schaar geëffend wordt.

De wollen draad is zamengesteld uit 6 of zelfs uit 7 draden van verschillende nuances, die weinig van elkaar verschillen. De rangschikking dezer nuances vereischt eene ongemeene bedrevenheid van den wever, die er als het ware mede schildert, evenals de schilder met zijn penseel. Een savonnerie-tapijt is zeer dik en wollig; het overtreft de Perzische tapijten in volkomenheid van teekening en kleur. Het is voor den vloer bestemd, vereischt een arbeid van 5 tot 10 jaar en kost gewoonlijk 70tot 150000 francs. Het aantal tapijtwerkers is 37, en ook deze worden op dergelijke wijze bezoldigd en gepensioneerd als de vervaardigers van muurtapijten.

Behalve de „Galérie des Gobelins'’, eene verzameling van oude muurtapijten, in 3 zalen opgehangen, vindt men bij de fabriek een groot magazijn voor de verschillende soorten van gekleurde wol, — voorts onderscheidene vertrekken, bestemd voor het geven van onderwijs in het teekenen en weven, alsmede een atelier voor het aanbeelden der gobelins. Een vrij groot aantal leerlingen uit liet buitenland maakt gebruik van de teekenschool, die de beginselen van het teekenen, de studie naar de antieken en die naar het levend modél omvat. Sommigen leeren er ook het pastèlteekenen en het schilderen met olieverw. Het atelier voor het aanhechten, waar 5 personen werkzaam zijn, dient om de verschillende afgewerkte gedeelten van een nieuw muurtapijt zaam te voegen, of ook om de versletene of bedorvene gedeelten van oude muurtapijten te herstellen. De aanhechter verrigt met de naald, wat de wever met de spoel volbrengt. Eindelijk is met deze fabriek eene werkplaats voor wolverwerij verbonden. Zij is thans gesteld onder het opzigt van den scheikundige Chevreul, die een jaarlijkschen cursus houdt over toegepaste chemie en een tweejarigen over de kleuren.

< >