Gianibelli (Federigo) of Giambelli, een uitstekend ingenieur, geboren te Mantua, maakte zich vooral beroemd door de verdediging van Antwerpen tegen hertog Alexander van Parma. Nadat hg eerst in Italië werkzaam was geweest, bood hij Filips II zijne diensten aan; doch men paaide hem met ijdele beloften, en hij verwijderde zich met wrevel, waarna hij zich te Antwerpen vestigde en hier als natuur- en werktuigkundige de algemeene achting genoot. Nu vervoegde hij zich bij Elizabeth, koningin van Engeland, die onderzoek deed naar zijne talenten en hem vervolgens met een jaargeld begiftigde. Toen in 1584 Antwerpen van de Spaansche zijde met eene belegering bedreigd werd, ontving hij van de Koningin den last, om de verdedigers der stad met raad en daad te ondersteunen.
Zijn verstandig plan, om de stad behoorlijk van levensmiddelen te voorzien, leed echter schipbreuk op den koopmansgeest der ingezetenen. Toen voorts de Hertog in het voorjaar van 1855 bij Calloo eene brug wilde leggen over de Schelde, peinsde Gianibelli op middelen, om dat reuzenwerk te vernietigen. Met veel moeite verkreeg hij van den magistraat 20 schepen van 70 tot 80 ton, benevens eenige kleinere vaartuigen. In de eersten plaatste hij ontplofbare mijnen, welke hij voor het oog van den vijand wist te verbergen, en de andere werden als branders uitgerust. Toen men in den nacht van den 4den op den 5den April de schepen had laten afzakken, bereikte ten gevolge van den stroom slechts één der grootere schepen de nabijheid der begonnen brug, om hier te ontploffen. De werking was vreeselijk. De nabijzijnde krijgslieden stortten ter aarde, en toen zij tot bezinning kwamen, zagen zij de rivier bijkans tot op hare bedding gespleten, terwijl de vestingwerken op den oever onder water stonden. Het gedeelte der brug, dat zich bij den linkeroever bevond, was in de lucht gevlogen en de rondvliegende brokken, vermengd met de lading van het schip, hadden eene ontzettende verwoesting aangerigt.
Behalve de gewonden, waren 800 menschen om het leven gekomen, waaronder zich uitstekende bevelhebbers bevonden, en ook waren vele Spaansche schepen vernield. Toen de inwoners van Antwerpen den knal hoorden, zonden zij eenige vaartuigen af, om zich van den afloop te vergewissen. Men had namelijk besloten, om na het vernielen der brug de Antwerpsche vloot met de Zeelandsche te vereenigen en een gezamenlijken aanval te wagen op de Spaansche versterkingen. De uitgezondenen hadden echter geen moed genoeg om een voldoend onderzoek in te stellen en keerden terug met de tijding, dat de brug ongedeerd was gebleven. Eerst na twee dagen kwam de waarheid hun ter ooren, maar de Hertog verkreeg hierdoor tijd, om zijn leger weder in orde te brengen en de brug althans voor het oog te herstellen. De volkswoede bedreigde aanvankelijk zoowel Gianibelli als den burgemeester Filips Van Marnix met den dood, maar toen men vernam, welk eene ramp de Spanjaarden getroffen had, veranderde de bedreiging in toe juiching. Terstond bezorgde men Gianibelli een aantal kleine vaartuigen, die, voortgestuwd naar de brug, deze verder vernielden. De wind belette echter het uitloopen der Zeelandsche vloot, zoodat de Hertog wederom gelegenheid had om de brug te herstellen.
Hierna wapende Gianibelli twee groote vaartuigen met haken en spiesen, om de brug nogmaals af te breken; doch daar niemand zich met het besturen dier schepen wilde belasten, deed één der werklieden van den ingenieur het voorstel, om door middel van onder water gespannen zeilen daaraan eene bepaalde rigting te geven. Dit gelukte, en de brug werd weder verwoest, zonder evenwel aan de Antwerpenaren eenig voordeel te bezorgen, omdat zij niet in overleg met de inwoners van Zeeland gehandeld hadden. Voorts bragt Gianibelli een groot mijnschip in gereedheid, hetwelk hij van 4000 centenaars buskruid voorzag; doch het werd niet gebruikt, omdat de Antwerpenaars liever hun geluk wilden beproeven met eene groote kanonneerboot, welke echter ondoelmatig bleek te wezen. Nu vatte men het voornemen op, om aldaar een dijk of dam door te steken en hierdoor de Spanjaarden tot den aftogt te noodzaken. Gianibelli ondersteunde die onderneming door 4 branders uit te rusten, waarin hij mannen verborg en die hij den 16den Mei 1585 naar den dijk liet afzakken. De Spanjaarden, de branders voor mijnschepen houdende, namen ijlings de vlugt, waarna de daarin aanwezige soldaten zich van den dam meester maakten. Te midden van een hevigen strijd werd de dijk op 13 plaatsen doorgestoken; doch de Antwerpenaars bezaten geene eensgezindheid en volharding genoeg, om van dat belangrijk voordeel gebruik te maken.
Toen den 17den Augustus de onderhandelingen met den Hertog omtrent de overgave der stad een aanvang namen, verwijderde zich Gianibelli van het tooneel zijner vernuftige maar vruchtelooze werkzaamheid en begaf zich naar Engeland. Hier versterkte hij de kust bij Greenwich en elders tegen een mogelijken aanval der Spaansche vloot. Zoodra de Armada in het Kanaal verscheen, rustte hij 8 branders uit, die admiraal Howard in den nacht van den 7den op den 8sten Augustus onder aanvoering van Young en Prowse tegen de Spanjaarden uitzond. Toen deze laatsten de vlammende branders zagen naderen, riepen zij uit: „Antwerpensch vuur!” en zochten zich door de vlugt te redden, waardoor eene geweldige verwarring ontstond, die nog vermeerderd werd door den storm. Dat was het begin van de vernietiging der „Onoverwinnelijke vloot”. De verdere werkzaamheden en lotgevallen van Gianibelli zijn ons onbekend; alleen vinden wij nog vermeld, dat hij te Londen overleed.