Geweten (Het) zou men het geheugen der rede kunnen noemen. Het is gelegen in de bewustheid van onze gedragingen met betrekking tot de zedewet, welke door den godsdienstigen mensch als eene goddelijke wet wordt beschouwd, — in de kennis van het onderscheid tusschen goed en kwaad. Daar nu volgens den trap van ontwikkeling de uitspraken der rede bij den een duidelijker zijn dan bij den ander, zoo openbaart zich het geweten somtijds als een duister gevoel, en wel veelal met te meer kracht naar gelang de verzoeking tot het booze sterker is, — en somtijds als eene heldere bewustheid, die op eene onpartijdige beoordeeling van onzen zedelijken toestand berust en zich tegen alle misleiding der ijdelheid verzet. Het spreekt als eene inwendige stem vóór de daad met waarschuwing of aansporing, en na de daad met verwijt of goedkeuring.
Wie steeds zich zelven beheerscht en stiptelijk volgens de voorschriften der zedewet handelt, is een man van geweten; maar wie ligtzinnig volbrengt, wat de zedewet verbiedt, wordt teregt met den naam van gewetenloos bestempeld. Gewoonlijk noemt men eene latere beoordeeling onzer daden door ons zelven het geweten; daarom spreekt men van een gerust en van een bevlekt geweten. Elke twijfel, of eene daad in overeenstemming is met de zedewet en alzoo met onzen pligt, is eene gewetenszaak en de grondslag van een gewetensbezwaar.
Daar de zedewet der menschen bij de verschillende beschavingstoestanden zeer verschillend is, kan de uitspraak van het geweten omtrent dezelfde aangelegenheid niet bij allen dezelfde zijn. De menschen-eter zal zonder eenig gewetensbezwaar zijn vijand dooden en verslinden. De Mohammedanen en Mormonen verstoren de rust van hun geweten niet door de veelwijverij. Zelfs bij de Christenen schijnt de ruimte van het geweten bij den één veel grooter te wezen dan bij den ander.
Men spreekt voorts van een sluimerend en van een ontwaakt geweten. Eindelijk is het eene onbetwistbare waarheid, dat een rein geweten, dat wil zeggen de inwendige bewustheid, dat men volgens de voorschriften der zedewet gehandeld heeft, de eenige bron is van kalmte des gemoeds en opgeruimdheid des geestes — en derhalve van een gelukkig leven.