Gemme is in het algemeen de naam van ieder edelgesteente, doch meer in ’t bijzonder die van zoodanigen steen, waarin figuren of letters gesneden zijn. De ouden waren ongemeen bedreven in het graveren van zulke steenen, en deze dienden bij hen tot het opluisteren van vazen, tot allerlei sieraden, inzonderheid tot zegelringen.
Vooral werd gelet op de meerdere of mindere doorzigtigheid, zoodat ze de voorkeur gaven aan den chalcedoon, den opaal, den witten en rooden jaspis, den Oosterschen topaas, den chrysoliet, den robijn, den granaat,, den carneool, den smaragd, den beryl, den saffier, den amethyst en den lazuursteen. Daarenboven gaven zij acht op de schoonheid en de kleur der gesteenten, en hierin aanwezige vlekken en aderen; inzonderheid den agaat, jaspis en onyx wisten zij op eene vernuftige wijze voor hunne figuren te gebruiken. In het algemeen echter hadden de gemmen meer waarde als kunstwerk dan als gesteente, daar men dikwijls tot hare vervaardiging min-kostbare soorten bezigde. Als kunstgewrochten geven zij ons op kleine schaal eene voorstelling van den hoogen trap van ontwikkeling, waarop de beeldhouwkunst zich in die dagen bevond. Zie ook onder Cameën.