Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gellivara

betekenis & definitie

Gellivara of Gellivare, het grootste kerspel van Zweden in Lulea-Lapmarken, heeft eene oppervlakte van 307 □ geogr. mjl met ongeveer 2500 inwoners. Hiertoe behooren omstreeks 1000 Laplanders, die zich hoofdzakelijk met rendierfokkerij bezig houden en een zwervend leven leiden, — bijna evenzooveel Finnen, — en ruim 500 Zweden. Laatstgenoemde 2 stammen leven van den landbouw, de veeteelt, jagt en visscherij. De bodem is er bergachtig, vooral naar de zijde van Noorwegen en bevat een grooten rijkdom van ertsen.

Op 10 plaatsen heeft men zilvererts ontdekt, inzonderheid in den berg Hjertavaara. Reeds in de 17de eeuw won men er kopererts uit de bergen Magnovaara, Woluvaara en Ravavaara, en men vindt er voorts mariaglas, zwavelkies, granaten en aluinlei. Bovenal heeft men er uitmuntend ijzererts, en daaruit bestaat nagenoeg de geheele berg Gellivara. Dat erts bevat 60 tot 74 procent ijzer. Genoemde berg verheft zich, volgens de opmeting van Pettersson, ruim 1400 Zweedsche voet boven de oppervlakte der zee. Tot aan het midden zijner hoogte is hij met berken- en elzenhout, en hooger op met rendiermos begroeid; doch ook dit laatste ontbreekt op de kruinvlakte, welke eene middellijn heeft van eenige honderde schreden. Naar het zuiden is het land gedeeltelijk moerassig, gedeeltelijk zandig, en met dennenhout begroeid.

Gellivara was voorheen een eigendom der kroon, doch daar de mijnen, in weerwil van den ertsrijkdom, geene winst opleverden, verkocht Koning Oscar I de zoogenaamde Gellivara-werken in 3 gedeelten aan Zweedsche vereenigingen, maar was zoo edelmoedig, om den koop te vernietigen, toen het eenige jaren later bleek, dat de groeven geen voordeel opleverden aan de nieuwe bezitters. In 1863 werden zij echter toegekend aan eene Engelsch-Zweedsche maatschappij, namelijk „The Gellivara-Company limited”, die over aanzienlijke kapitalen kon beschikken. Deze ontwierp het plan om de Lulea-elf tot aan Norrvik bevaarbaar te maken en een spoorweg te leggen van hier naar de ijzermijnen, en ontving voor het eerste de belofte eener belangrijke geldelijke bijdrage van de Zweedsche regéring. Niettemin ging de Maatschappij bankroet, en hare bezittingen en regten vielen in 1869 bij verkoop ten deel aan de „New Gellivara-Company limited’’. Deze laatste kapt wouden, wint ijzer en is ook in het bezit gekomen van de eilandengroep, Finklipporna, waar zich bij het eiland Altappen eene veilige haven bevindt; maar met het verbeteren der vaart door middel van een kanaal en met het aanleggen van een spoorweg maakt zij tot nog toe geen voortgang.

< >