Gelede dieren (Articulata, Arthropoda) noemt men eene zeer groote afdeeling van ongewervelde dieren, wier symmetrisch gebouwd en veelal langwerpig ligchaam uit ringen is zamengesteld, welke daarvan zeer ongelijke afdeelingen vormen, namelijk den kop, het kopborststuk, de borst en het achterlijf. Hun ligchaamsbekleedsel is eene harde huid, bestaande uit eene eigenaardige stof, chitine genaamd, en de spieren zijn aan de binnenzijde der door die huid gevormde ring- of staafvormige hefboomen vastgehecht. Aan de ringen bevinden zich gelede aanhangsels, namelijk pooten, voelers, kaauwwerktuigen en vleugels, die bij de verschillende klassen zeer verschillend zijn. Hun zenuwstelsel bestaat uit eene boven de keel in den kop geplaatste zenuwmassa, uit een ring, die de keel omgeeft, en uit eene reeks van vereenigde zenuwknoopen langs den buik.
Hunne zintuigen zijn zeer ontwikkeld, en velen hebben zamengestelde oogen. De bloedsomloop is zeer onvolkomen; men ontwaart alleen een aan de rugzijde gelegen hart, zonder een stelsel van slagaders of aders. De ademhaling geschiedt door de oppervlakte van het ligchaam, of ook wel door afzonderlijke werktuigen, namelijk kieuwen of luchtbuizen. De kaauwwerktuigen onderscheiden zich door eene zijdelingsche — niet op- en neergaande — beweging der deelen, en het darmkanaal bezit steeds een mond en eene achterste opening. De geslachten zijn meestal gescheiden, maar men heeft bij de gelede dieren ook wel tweeslachtigheid en eene eenslachtige voortbrenging. Bij de ontwikkeling der jongen in het ei bevindt zich de dojer aan de rugzijde van deze; veelal doorloopen zij den toestand van maskers en poppen.
De gelede dieren omvatten welligt 3/4de van het geheele aantal diersoorten. Over hunne plaats in het stelsel raadplege men het artikel Dierenrijk. Men verdeelt hen in 3 klassen, waarbij men gewoonlijk nog eene afdeeling voegt. Deze klassen zijn die der Korstdieren (Crustacea) met 2 paar voelers en meer dan 4 paar pooten, met ledematen aan het achterlijf, en met een kop, die bij sommigen met het kopborststuk vereenigd, bij anderen er van gescheiden is, — die der Spinnen (Arachnida) zonder gescheiden kop, zonder eigenlijke voelers, daar deze in kaauwwerktuigen vervormd zijn, en meestal met 4 paar pooten, — en die der Gekorvene dieren (Insecta) of Insecten met gescheiden kop, borst en achterlijf, één paar voelers, 3 paar pooten, meestal één of twee paar vleugels, en geene ledematen aan het achterlijf. — De vermelde bijkomende afdeeling is die der Duizendpooten (Myriapoda), die, evenals de insecten, slechts één paar voelers, een afzonderlijken kop en ademhalingswerktuigen bezitten, maar door hun groot aantal van pooten voorziene ringen met de Korstdieren overeenkomen, zoodat men ze nu eens bij de ééne, dan weder bij de andere klasse gevoegd heeft.