Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Garde

betekenis & definitie

Garde noemt men tegenwoordig niet uitsluitend de lijfwacht der vorsten, maar ook wel de keurbende van een leger. De soldaten der garde bevinden zich gewoonlijk in de hoofdsteden en onderscheiden zich door een schitterend uniform. Eene lijfwacht vindt men reeds in ouden tijd bij de Oostersche vorsten, — in Egypte, in Perzië, waar zij den naam van „Onsterfelijken” droegen, in Israël, waar David zich met de „Krethi en Plethi” omringde. Ook Alexander de Groote had eene lijfwacht.

De Romeinsche Keizers beveiligden zich door hunne „Praetorianen”, en de vorsten der middeleeuwen namen daartoe veelal vreemdelingen in dienst. Keizer Frederik II had eene lijfwacht van Saracenen, — de laatste Palaeologen te Constantinopel eene van Waragers (Noren). in lateren tijd versterkten de Fransche Koningen na Lodewijk XI hunne lijfwacht; Lodewijk XIV gaf aan hare ruiters den naam van „Maison du roi”, en deze onderscheidden zich door hunne dapperheid. Toen de minister van Oorlog Saint-Germain in 1776 het leger deed inkrimpen, bleven enkel de „gardes du corps” over, benevens de „gendarmes”, en als garde te voet de „garde française” en de Zwitsers, welke in de Revolutie gedeeltelijk sneuvelden, gedeeltelijk afgedankt werden. Vele vorsten van Europa volgden het voorbeeld van Lodewijk XIV na, — vooral ook Frederik I van Pruissen. Een markgraaf van Baden bezat zelfs eene amazonen-garde. Frederik Willem I van Pruissen had alleen zijn eigen regiment der garde-grenadiers, die zich door hunne hooge gestalte onderscheidden. Frederik de Groote breidde de garde uit, en deze overlaadde zich in den oorlog met roem. De latere bestemming der garde, om tot kern van het leger en tot reserve in den slag te dienen, is verordend door Napoleon.

Hij organiseerde eerst als consul eene consulaire garde, die later als oude Keizerlijke garde allengs werd uitgebreid. in 1812 telde zij, met de jonge garde, 56000 man. De Oude Garde is de prachtigste krijgsbende geweest, die ooit bestaan heeft, en haar krijgstucht was zonder voorbeeld. ieder onderofficier kon dienst doen als officier bij het overig leger, en velen van hen waren versierd met het kruis van het Legioen van Eer, terwijl in het geheele korps, zonder onderscheid van wapen, eene opregte kameraadschap heerschte. Deze uitmuntende soldaten met hunne kleine eigenaardigheden, namelijk den korten, gepoederden haarstaart, de oorringen, de getatoeëerde figuren op den arm en op de borst, de bespaarde 20 of 30 gouden Napoleons „pour la soif” en hun fieren ernst bij al hunne goedaardigheid, zijn meestal in Rusland gebleven. De terugkeerenden werden op nieuw verzameld en wederom versterkt, doch zij waren dezelfden niet meer. De overblijfselen der Oude Garde werden bij Waterloo vernietigd, al is ook de waarheid van het verhaal, dat zij daar zou gezegd hebben: „La garde meurt, mais ne se rend pas!” teregt in twijfel getrokken. Na 1815 hadden de Bourbons ook hunne garde, doch zij werd na de Julij-revolutie afgeschaft. Napoleon III organiseerde in 1854 weder eene Keizerlijke garde, namelijk een volledig armeekorps, waarbij alle wapens vertegenwoordigd werden. in de andere Europésche legers heeft de Russische en de Pruissische garde een roemrijken naam. De Keizer van Oostenrijk heeft slechts eene lijfwacht bij het Hof, maar geene garde bij het leger.

< >