Garda-meer (Het), ook Logo di Garda. en door de Romeinen Lacus Benacus genaamd, het grootste en niet het minst merkwaardige Alpenmeer van italië, grenst ten oosten aan de provincie Verona en ten westen aan de provincie Brescia. Het heeft eene lengte van 7 1/4 en ten noorden eene breedte van ½ ten zuiden eene van 1 tot 2½ geogr. mijl, zoodat het eene oppervlakte bedekt van 63/s geogr. mijl. Het ligt 100 Ned. el boven de oppervlakte der zee en heeft eene gemiddelde diepte van 200 en op enkele plaatsen eene van bijna 300 Ned. el. Eigenlijk is het eene verlenging van de Sarca, eene Alpenrivier, die zich niet ver van Riva in zijn boezem uitstort, terwijl het nog vele beken opneemt, die des zomers meestal uitdroogen.
Het ontlast zich voorts door de Mincio, die aan zijn zuidoostelijk uiteinde, bij de vesting Peschiéra, zijn bekken verlaat en zich uitstort in de Po. Het meer ontleent zijn naam aan het aloude vlek Garda, aan eene baai van zijn zuidoostelijken oever en aan den mond der Tessino gelegen. De regelmatige winden begunstigen op dit meer de zeilvaart, terwijl het tevens tusschen Desenzano en Limone, alsmede tusschen Peschiéra en Riva door stoombooten bevaren wordt. Zijne oppervlakte is zelden kalm, en er verheffen zich vaak gevaarlijke stormen en zelfs waterhoozen. Het water onderscheidt er zich door zijne fraaije kleur, die van het zuiden naar het noorden van het donkerste groen tot het prachtigste hemelsblaauw overgaat, terwijl ook luchtspiegelingen er niet zeldzaam zijn.
Het bevat een overvloed van visek, vooral van zalmforellen, forellen, sardijnen, aal, snoek en witvisch. De uitloopers der Alpen langs het meer hebben eene aanmerkelijke hoogte, maar vormen meer zuidwaarts de bevallige heuvelstreek der Colli Benacesi met vruchtbare tuinen en boomgaarden, waarin citroen- en oranjeboomen, granaat- en vijgeboomen, de wijnstok en de moerbeziënboom welig groepen. Hoogst bekoorlijk vertoonen zich zijne oevers bij de steden Salo en Desenzano, waar men op de landtong Sermione de overblijfselen aanwijst van het landgoed van den dichter Catullus. Men heeft op het meer, alsmede op het dal der Etsch en op het Ortlesgebergte een heerlijk uitzigt van den Monte Baldo, die zich ter hoogte van ruim 2000 Ned. el verheft. Een merkwaardig punt is ook het dorp Malcésine tusschen Riva en Garda, dewijl zich aldaar een kasteel verheft, dat vermoedelijk door Karel de Groote gebouwd is.