Brescia is eene Italiaansche provincie in Lombardije, die — nadat zij voor korten tijd eenig grondgebied aan Mantua heeft afgestaan — op bijna 62 □ geogr. mijlen omstreeks 440.000 zielen telt. Zij grenst ten noordwesten aan Bergamo, ten noordoosten aan Tyrol, ten oosten aan Verona, ten zuidoosten aan Mantua, en ten zuidwesten aan Cremona.
Haar noordelijk gedeelte is eene bergstreek en haar zuidelijk gedeelte eene vlakte. De voornaamste rivieren zijn er de Oglio, de Mella en de Chièse. Het klimaat is er zacht en gezond, de bodem over het geheel ongemeen vruchtbaar en in de bergstreek bevallig van voorkomen. De belangrijkste voortbrengselen zijn er ijzer, albast, graan, vlas, wijn, olijven, citroenen, zijde en papier.
De evenzoo genoemde hoofdstad, zeer bevallig aan den voet der Alpen en aan de rivieren de Mella en de Garza gelegen, die de stad doorsnijden, verheft zich op de Lombardijsche vlakte aan den spoorweg van Venetië naar Milaan en is na laatstgenoemde stad de rijkste en merkwaardigste van geheel Lombardije. Zij is grootendeels regelmatig gebouwd, en bezit fraaije breede straten, vele pleinen en 72 fonteinen met uitmuntend water. Voorts zijn er vele kunstgewrochten en overblijfselen der Oudheid. De voormalige wallen zijn in wandelplaatsen herschapen, behalve aan de noordzijde, waar zich op eene hooge rots een oud kasteel (Falcone de Lombardia) verheft. De belangrijkste gebouwen zijn er de dom of hoofdkerk, van 1604-1625 gebouwd met een fraaijen koepel,— de oude dom (la Rotonda) uit de 7de eeuw, met eene krypt, die op 42 zuilen rust, — de zeer oude Afra-kerk met kostbare schilderijen, — het raadhuis, — la Loggia, in 1392 uit de bouwvallen van een tempel van Vulcanus opgetrokken, — de Torre del Orologio, waar twee mannen van ijzer op de klok slaan, om het uur te verkondigen, — het Bisschoppelijk paleis met eene uitgebreide boekerij, — de Schouwburg, — het Museo patrio in een marmeren tempel van Hercules, de bewaarplaats van Romeinsche oudheden, — en de Galleria Tosi, welke 10 zalen met kunstgewrochten bevat.
Brescia is de zetel van een bisschop, van een geregtshof en van eene handelsregtbank, — ook vindt men er vele instellingen van weldadigheid, een seminarium, eenige gymnasiën, een lycéum, eenige académiën, een physisch kabinet, een botanischen tuin en eene openbare bibliotheek. Er zijn ruim 40.000 inwoners, die vooral bezigheid vinden in talrijke fabrieken, waarvan de ijzer- en geweerfabrieken de voornaamste zijn. Voorts heeft men er laken-, katoen-, deken-, hoeden-, lint-, zijde-, garen- en papierfabrieken. Er wordt tevens een belangrijke handel gedreven in zijde, wijn, vlas, laken enz. Wegens hare wapenfabrieken draagt de stad van ouds den naam van l’armata.
Brescia was weleer onder den naam van Brixia of Brexia eene stad der Cenomani in Transpadaansch Gallië; later werd zij een Romeinsch municipium. Attila verwoestte haar in 452, en in den tijd der Longobarden werd zij door hertogen geregeerd. Als lid van het Lombardijsch Verbond streed zij tegen Frederik I, nam deel aan de overwinning bij Legnano (1176) en aan den Vrede van Constans (1183), en zag door Hendrik VI hare vrijheden bevestigd. Burgertwisten en oorlogen met de naburige steden bragten haar in 1258 onder het gezag van den wreeden Ezzelino, na wiens dood Oberto Palavicino tot heer gekozen, maar in 1266 weder verjaagd werd. In 1298 werd door den adel Bernardo de’ Maggi tot gezaghebber in Brescia aangesteld, en eerst koning Hendrik VII bevrijdde de stad van de dwingelandij der Maggi.
In 1322 werd er hertog Hendrik van Oostenrijk binnengehaald, doch deze vertoefde er slechts kort. Na velerlei afwisselingen en na eene hardnekkige belegering door Carmagnola in 1426 viel zij in de handen der Venetianen, werd in 1438 te vergeefs door de Milanézen omsingeld, terwijl de Franschen haar na den slag van Agnadello (1509) veroverden, maar 3 jaar later uit hare vesten verdreven werden. Daarenboven had zij veel te lijden van aardbevingen en van besmettelijke ziekten. In 1769 vloog er een kruitmagazijn in de lucht, waardoor meer dan 200 gebouwen verwoesten 1000 menschen gedood werden.
In 1796 werd zij ingenomen door Napoleon Bonaparte, die er een wapenstilstand met Napels sloot. Daarna trokken er onder Wurmser de Oostenrijkers binnen, die eenige dagen daarna weder plaats moesten ruimen voor de Franschen onder Augereau. In 1797 rukte Brescia zich los van Venetië en begaf zich onder de hoede van Frankrijk, waarna zij, als een deel van het Koningrijk Italië, de hoofdstad werd van het departement Mella. Door den vrede van 1814 werd zij aan Oostenrijk toegewezen. De inwoners der stad namen echter met geestdrift deel aan den opstand van 1849.
Reeds bij de eerste tijding van de gebeurtenissen te Milaan grepen zij de wapenen en noodzaakten de Oostenrijksche bezetting om te capituléren. Na den slag van Custozza en de capitulatie van Milaan deelde zij in het lot der overige steden van Lombardije. Toen in Maart 1849 de oorlog met Sardinië weder uitbarstte, was zij de eenige groote stad in Lombardije, die zich tegen de Oostenrijksche heerschappij verzette, en daar zij zich na den slag bij Novara niet wilde overgeven, verscheen generaal Haynau met omstreeks 4000 man vóór hare wallen, terwijl de Oostenrijksche bezetting haar uit de citadel op eene vreeselijke wijze bombardeerde. De inwoners verdedigden zich dapper 3 dagen lang, maar moesten zich overgeven onder voorwaarde van veiligheid van personen en goederen, doch met opbrengst eener oorlogsschatting van 6 millioen lire. In den Italiaanschen oorlog van 1859 koos Brescia weder de zijde van Piémont, en is toen met Lombardije aan dat rijk afgestaan.