Gagern (Von). Onder dezen naam vermelden wij:
Hans Christoph Ernst, vrijheer DOM Gagern, een Duitsch schrijver en staatsman, geboren te Kleinniederheim bij Worms den 25sten Januarij 1766. Reeds vroeg trad hij in Nassau-Usingen in staatsdienst, werd in 1791 afgevaardigde naar den Rijksdag, vervolgens voor Nassau-Weilburg gezant te Parijs, en daarna geheimraad en voorzitter der regéring, totdat het besluit van Napoleon, dat niemand, op den linker Rijn-oever geboren, buiten Frankrijk mogt dienen, hem noodzaakte om zijne betrekking neder te leggen. Hij begaf zich naar Weenen waar hij in betrekking stond met Hormayr en hertog Johan en in 1812 deel nam aan het plan, om Tyrol weder in opstand te brengen. Toen echter dit voornemen schipbreuk leed door het opligten van een Engelschen courier, moest hij Oostenrijk verlaten. Eerst ging hij naar het Russisch-Pruissische hoofdkwartier en toen naar Engeland. in 1814 werd hem het bestuur opgedragen over het prinsdom Oranje en in 1815 nam hij als gevolmagtigde van den Koning der Nederlanden deel aan het Congrès te Weenen.
Te Parijs gelukte het hem voorts, om een grooter grondgebied te bezorgen aan het Koningrijk der Nederlanden, doch zijne pogingen, om den Elzas weder tot Duitschland te brengen, bleven vruchteloos. in 1818 zag hij zich benoemd tot Nederlandsch gezant bij den Duitschen Bond. Reeds te voren had hij in zijne brieven aan prins Metternich aangedrongen op eene bevordering der eenheid van Duitschland, en ook zijne bemoeijingen op den Bondsdag getuigden van zijne vrijmoedigheid en van zijne vaderlandsliefde. in 1820 werd hij gepensioneerd, waarna hij zich vestigde op zijn buitenverblijf Hornau bij Höchst in Hessen-Darmstadt. Hij werd lid der Eerste Kamer van het Groot-Hertogdom en wist dikwijls de aandacht der vergadering bij belangrijke vraagstukken te bepalen. in 1848 diep getroffen door het verlies van zijn zoon Friedrich, zeide hij het openbaar leven vaarwel en overleed den 22sten October 1852. Van zijne geschriften noemen wij: „Die Resultate der Sittengeschichte (1808—1837, 6 dln)”, met een vervolg getiteld: „Civilisation (1847)”, — „Die Nationalgeschichte der Deutschen (2de uitgave 1825— 1826, 2 dln)”, — „Mein Antheil an der Politik (1823—1844, 5 dln)”, — en „Kritik des Völkerrechts (1840)”. Daarenboven heeft hij een aantal vlugschriften in het licht gegeven.
Friedrich Balduin, vrijheer von Gagern, een Nederlandsch generaal en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Weilburg den 24sten October 1794, studeerde te Göttingen, maar omhelsde weldra de krijgsdienst, nadat hij zich aan de Polytechnische school te Parijs geoefend had in de wiskunde. Met het Oostenrijksche leger nam hij deel aan den togt naar Rusland, streed bij Dresden, Kulm en Leipzig, maar ging vervolgens over in Nederlandsche dienst en onderscheidde zich in de veldslagen van 1815. Na den vrede was hij als een kundig officier ijverig werkzaam bij den generalen staf, terwijl voorts de gebeurtenissen van 1830 en 1831 hem als majoor en chef bij den generalen staf van den hertog Bernhard van Saksen-Weimar in de gelegenheid stelden om blijken te geven van zijne practische bekwaamheid. in 1839 vergezelde hij prins Alexander naar Rusland, — in 1843 vertrok hij als generaal met eene belangrijke zending naar Oost-indië, en na zijn terugkeer in 1847 zag hij zich benoemd tot gouverneur der residentie en provincialen kommandant van Zuid-Holland. in het voorjaar van 1848 vroeg en verkreeg hij verlof en vertrok naar Duitschland. Hier was in Baden onder de leiding van Hecker een opstand uitgebarsten, en men beschouwde von Gagern als den meest geschikten krijgsman, om dien te dempen. Zonder de aangevraagde goedkeuring der Nederlandsche regering af te wachten, plaatste hij zich aan het hoofd der troepen, en deed bij Kandern vruchtelooze pogingen, om de leiders van den opstand van hun voornemen af te brengen. Na een te vergeefs gevoerd mondgesprek met Beeker op de brug bij Kandern, stonden ½ uur later de vijandelijke legers bij den Scheideck tegenover elkaar. Op het geroep: „De generaal vóór!” trad von Gagern voorwaarts en onderhandelde regtstreeks met de opstandelingen over het nederleggen der wapens, doch zonder gewenscht gevolg.
Hij steeg weder te paard en was juist voornemens om bevel tot den aanval te geven, toen de vijandelijke kogels hem troffen en hij na weinige minuten stierf. Dit geschiedde op den 20sten April 1848. De noodlottige dood van dezen geachten krijgsman wekte in Duitschland groote deelneming. Hij was een wetenschappelijk ontwikkeld man, die zich tevens door echte humaniteit en door vrijzinnige beginselen onderscheidde. Hij was ridder der Militaire Willemsorde 3de klasse en der orde van den Nederlandschen Leeuw, kommandant der orde van den Witten Valk van Saksen-Weimar, ridder der Stanislaus-orde 2de klasse van Rusland en ridder-grootkruis van de orde der Eikenkroon. Zijn broeder Heinrich schreef zijne levensgeschiedenis onder den titel: „Das Leben des Generals Friedrich von Gagern (1856—1857, 3 dln)”.
Heinrich Wilhelm August, vrijheer von Gagern, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Baireuth den 20sten Augustus 1799, bezocht de militaire school te München, trad in Nassausche dienst en woonde als 2de luitenant den slag bij Waterloo bij. Na het sluiten van den vrede studeerde hij te Heidelberg, Göttingen en Jena in de regten en begaf zich ten behoeve zijner verdere ontwikkeling in 1819 naar Genève. Hij bekleedde daarna verschillende staatsambten in het groot-hertogdom Hessen, en werd in 1832 tot lid der Tweede Kamer gekozen. De werkzaamheid, die hij aldaar in vrijzinnigen geest aan den dag legde, koste hem zijne betrekking, Hij wees het pensioen van de hand, zorgde voor zijne onafhankelijkheid door zich op den landbouw toe te leggen en zette na zijne herkiezing den strijd voort tegen het stelsel der regéring. Daar deze echter de meerderheid had, welke zijne bedoelingen verijdelde, wenschte hij na het eindigen der zitting van 1836 niet weder in aanmerking te komen. Daarna hield hij zich bezig met het bestuur van het landgoed Monsheim, en betrad eerst in 1846 weder het gebied der staatkunde, toen de regéring door eene nieuwe wetgeving de instellingen van Rijn-Hessen wilde afschaffen. Hij betoogde in een uitvoerig geschrift het onwettige van zulk eene handelwijze, en werd in 1847 door Worms weder afgevaardigd naar de Tweede Kamer.
Naauwelijks was de Landdag geopend, toen de bewegingen van Februarij 1848 zich ook tot Hessen uitstrekten, en von Gagern zag zich weldra aan het hoofd van het kabinet geplaatst. Zijne buitengewone talenten en zijn indrukwekkend voorkomen maakten hem bij uitnemendheid geschikt tot het leiden van politieke vergaderingen. Zijn plan, om aan elk der Staten van Duitschland eene grondwettige regéring te bezorgen en tevens alle te vereenigen tot één Duitsch rijk, strookte volkomen met de gevoelens der bedaarde Liberalen, zoodat hij niet alleen op de vergadering van 5 Maart te Heidelberg en op het Vóór-parlement (31 Maart) te Frankfort aan de Main grooten invloed verwierf, maar ook in het laatst van Mei tot voorzitter der Nationale Vergadering aldaar benoemd werd. Gedurende de aanvankelijke geestdrift genoot hij een algemeen en volkomen vertrouwen. De voorstanders van den Bondstaat volgden zijne leiding, en bij zijne tegenstanders bestond geen twijfel omtrent de zuiverheid zijner bedoelingen. Toen de hoop, om zich omtrent de toekomstige regeling der zaken met de verschillende regéringen te verstaan, ijdel bleek te wezen, keurde men zelfs in de Hofkringen zijn voorstel goed, om door een stouten stap het centraal gezag voorloopig ter beschikking te stellen van de Nationale Vergadering, waarop de keus van den Rijksbestuurder volgde. Een gedeelte der linkerzijde had die betrekking zelfs aan von Gagern willen opdragen, zooals blijkt uit de 52 op hem uitgebragte stemmen. De verwikkelingen van dien tijd baarden hem intusschen vele moeijelijkheden. in Oostenrijk en Pruissen begon de reactie hand over hand toe te nemen, en in het Parlement kwam het vraagstuk aan de orde van het nieuwe staatsligchaam en van zijne betrekking tot Oostenrijk.
Reeds bij de beraadslaging over de eerste afdeelingen van het ontwerp van grondwet (26 October) verkondigde von Gagern zijn gevoelen in het voorstel, om Oostenrijk met een hechten Band aan Duitschland te verbinden. inmiddels had in Oostenrijk een ommekeer van zaken plaats, die de voormalige meerderheid in het Parlement te Frankfort in Oostenrijksch- en niet-Oostenrijksch gezinden verdeelde. Schmerling en zijne landgenooten namen hun ontslag als leden van het Rijksministérie (15 December), en von Gagern kwam er aan het hoofd. Het programma, hetwelk hij 3 dagen daarna het Parlement aanbood, was in overeenstemming met zijne vroeger verkondigde denkbeelden, en vond zijne regtvaardiging in de te Kremsier geblekene staatkunde. De zelfstandigheid van Oostenrijk zou erkend, het overige Duitschland tot een Bondstaat georganiseerd en de betrekking van dezen tot Oostenrijk door afzonderlijke bepalingen geregeld worden. Na een hevigen strijd werd dit programma door het Parlement aangenomen (Januarij 1849). Nadat den 21sten Maart daaraanvolgende het voorstel van Welcker, om de grondwet in haar geheel aan te nemen, verworpen werd, nam von Gagern met het geheele Rijksministérie zijn ontslag, slechts tijdelijk het bestuur der zaken in handen houdende. Toen Pruissen voorts de grondwet, den 28sten Maart vastgesteld, af keurde, begon het gebouw te wankelen, dat niet de grootste moeite was opgetrokken, en von Gagern poogde vruchteloos een middenweg te vinden tusschen de wederspannigheid der regéringen en den drang der Democratische partijen. Zijne gematigde voorstellen vonden geene meerderheid in de Vergadering, en de Rijksbestuurder (aartshertog Johann) wees in Mei het door von Gagern hem voorgelegde programma van de hand.
Von Gagern bezat te veel bezadigdheid, om eene revolutie uit te lokken. Nadat hij door de vorming van het Rijksministérie Grävell-Detmold-Wittgenstein van het bestuur der zaken ontheven was, deed hij vruchtelooze pogingen, om zich in de Nationale Vergadering tegen de onberadene besluiten der uiterste partijen te verzetten. Eindelijk was hij den strijd moede en nam met zijne vrienden den 20sten Mei zijn ontslag. Toen voorts Pruissen door middel van den Driekoningenbond de taak der Nationale Vergadering — het bevorderen der Duitsche eenheid — op zich scheen te willen nemen, zocht von Gagern met zijne geestverwanten op de vergadering te Gotha daartoe mede te werken. Daarna werd hij gekozen tot lid van het Parlement te Erfurt (Maart 1850), waar hij in denzelfden geest werkzaam bleef en als leider van de voorstanders van den Bondstaat de aanneming der ontworpene Rijks-grondwet doorzette.
De ommekeer der Pruissisch staatkunde vernietigde echter de geringe hoop, welke men omtrent de Duitsche eenheid nog koesterde. Toen voorts in den zomer van 1850 de oorlog met Sleeswijk-Holstein uitbarstte, bood von Gagern aan om ten behoeve der Hertogdommen in dienst te treden. Dit geschiedde na den slag bij idstedt, en hij nam als majoor deel aan den verderen rampspoedigen veldtogt. Daarna keerde hij tot het ambteloos leven terug, verkocht Monsheim en vestigde zich met zijn gezin te Heidelberg. Hier ondergingen zijne staatkundige denkbeelden eene aanmerkelijke verandering, daar hij in de jaren 1862 en 1863 een aanhanger werd der Groot-Duitsche partij. in den aanvang van Januarij 1864 ging hij als Hessisch gezant naar Weenen en bekleedde die betrekking tot in 1870, waarna hij zich wijdde aan het genot eener eervolle rust.
Maximiliaan vrijheer von Gagern, een broeder van de beide voorgaanden. Hij werd geboren te Weilburg en bevond zich van 1829 tot 1833 in Nederlandsche en vervolgens in Nassausche staatsdienst. in 1841 zag hij zich afgevaardigd naar het Parlement te Frankfort en bekleedde er de betrekking van onderstaatssecretaris bij het departement van Buitenlandsche zaken. Na de ontbinding der Nationale Vergadering was hij ook bij de zamenkomst zijner partij te Gotha en in 1850 als afgevaardigde naar het Parlement te Erfurt werkzaam. Eenige jaren daarna werd hij opgenomen in de R. Katholieke Kerk en veranderde tevens van staatkundige rigting, waarna hij in 1855 eene aanstelling ontving als „Ministérialrath" bij het departement van Buitenlandsche Zaken te Weenen.