Fucoideën of Bruinwieren is de naam van eene plantengroep uit de familie der Wieren (Algae). Zij omvat zeegewassen met meestal vastzittend, olijfgroen of bruin, zelden roodaehtig loof, dat uit eene kraakbeen- of lederachtige massa bestaat, en met groote, zwarte sporen in zaaddoosvormige, alleenstaande of op elkander gehoopte kiemhuisjes. Zij zijn in grooten getale langs de kusten verspreid, maar terwijl de Purperwieren hoofdzakelijk de warme gewesten bewonen, strekken zij zich vooral uit in de koudere. Zij hechten zich vast op steenachtige oevers en ondiepten door middel van eene wortelachtige uitbreiding van het onderste gedeelte van het loof, en slechts weinige soorten drijven in volle zee.
Men heeft er van verbazende lengte, zooals een groot blaaswier (Macrocystis pyrifera Ag.) bij Kaap Hoorn, met eene lengte van 300 Ned. el. De bruinwieren zijn, als schuilplaats en voedsel verleenend aan vele zeebewoners, alsmede wegens het gebruik, dat de mensch er van maakt, zeer belangrijke gewassen. Vele soorten zijn eetbaar wegens de plantengelei der dikwandige cellen ; wegens haar natrongehalte worden zij van ouds gebezigd tot het bereiden van soda, en uit de asch verkrijgt men iodium. Hiertoe dient vooral de gemeene zee-eik (F. vesiculosus L.) met gaffelvormig vertakt loof, bolvormige luchtblazen en eindelingsche kiemhuisjes; van deze soort, die ook op onze stranden te vinden is, terwijl zij vooral in Schotland en op de Orkney-eilanden ingezameld wordt, komt de wier-asch onder den naam van varec in den handel. Eene soort van suikerwier (Laminaria digitata Lamx.) met handvormig verdeeld loof wordt door de bewoners van de kust der Noordzee genuttigd, — en de andere soort (L. esculenta Lamx) met riemvormig loof is desgelijks eetbaar. Tot het geslacht Sargassum (zeekroos), welks loof zich als vertakte stengels met bladachtige aanhangsels vertoont, behoren S. vulgare Ag. met lancetvormige bladeren en daartusschen geplaatste, gestoelde blazen, — en S. bacciferum Ag. (Fucus natans L.) met smallere bladeren, spits toeloopende blazen en een sterk vertakten stengel. Deze soort is in de „Krooszee'’, een gedeelte van den Atlantischen Oceaan, over eene groote uitgestrektheid en tot aanmerkelijke diepte aanwezig, en dient er tot woonplaats van kleine krabben en zeepaardjes.