Freytag. Onder dezen naam vermelden wij:
George Wilhelm Friedrich Freytag, een verdienstelijk beoefenaar der Oostersche talen. Hij werd geboren te Lüneburg den 19den September 1788, studeerde te Göttingen in de godgeleerdheid en letterkunde en vestigde er zich in 1811 als repetitor. Uit afkeer van de Fransche overheersching legde hij in 1813 zijne betrekking neder en ging naar Königsberg, waar hij bij de bibliotheek geplaatst werd. In 1815 trok hij als brigade-predikant met het Pruissische leger naar Frankrijk, waar hij te Parijs gelegenheid vond, om zijne studie in de Oostersche talen voort te zetten. Na den vrede bleef hij aldaar met verlof, maar weldra nam hij zijn ontslag als veldprediker en wijdde zich, door de regéring ondersteund, aan de beoefening der Arabische, Perzische en Turksche talen.
In 1819 werd hij hoogleeraar in het Oostersch te Bonn, en bleef er werkzaam tot aan zijn dood op den 16den November 1861. Beroemd is zijn „Lexicon Arabico-Latinum (1830—1837, 4 dln)”, hetwelk door een kleiner (1836) gevolgd werd. Voorts leverde hij eene uitgave der „Hamasae Carmina” van Aboe-Temmám (1828—1852, 2 dln)”, — terwijl ook zijne „Arabum proverbia (1839—1842, 3 dln)” zeer belangrijk zijn. Voorts vermelden wij van hem eene „Kurzgefaszte Grammatik der hebraischen Sprache (1835)”, — eene uitgave der „Fakihat-Alcholafa” van Ibn-Arabsjah, en eene verhandeling over de „Darstellung der arabischen Verskunst (1838)”.
Gustav Freytag, een beroemd Duitsch schrijver, geboren te Kreuzburg in Silezië den 13den Julij 1816. Hij ontving in de ouderlijke woning eene zorgvuldige opvoeding, bezocht het gymnasium te Oels, studeerde te Breslau en te Berlijn in de Duitsche letterkunde, promoveerde in 1838 en werd in 1839 privaatdocent te Breslau. Weldra verschenen zijne verhandelingen „De Hrosuitha poetria” — en „De initiis poeseos scenicae apud Germanos.” Tevens ontwikkelde hij zijne dichterlijke gaven, en onder den titel van „In Breslau (1845)” leverde hij eene reeks van kleine, meerendeels epische gedichten. In 1841 schreef hij het blijspel: „Die Brautfahrt oder Kunz von Rosen (1844)”, waarmede hij den prijs behaalde, door den Koninklijken schouwburg te Berlijn uitgeschreven. Zijn roem als dramatisch dichter verhoogde hij voorts door de 2 tooneelspelen „Valentine (1847)” — en „Graf Waldemar (1850)”. Inmiddels was Freytag in 1847 van Breslau naar Dresden verhuisd, en toen het jaar 1848 zijn letterkundigen vriendenkring verstrooide, begaf hij zich naar Leipzig, waar hij in betrekking kwam met Julian Schmidt en de redactie van den „Grenzboten” op zich nam, waarin hij belangrijke opstellen leverde. In 1854 verscheen van hem het blijspel „Die Journalisten”, hetwelk grooten bijval vond, — voorts in 1855 zijn roman „Soll und Haben (3 dln, 16de uitgave 1871, 2 dln)”, die in bijkans alle talen van Europa werd overgezet, — toen het treurspel „Die Fabier (1859, 2de uitgave 1862)”, — en daarna den roman „Die verlorene Handschrift (1864, 3 dln)". In den eersten roman is de handelsstand en in den tweeden de stand der geleerden het middelpunt van een sociaal tafereel.
In beide romans betreedt hij op het voetspoor der Engelsche humoristen met uitstekend gevolg den weg der realiteit, die in Duitschland nog nagenoeg ongebaand was. Voorts leverde hij „Bilder aus der deutschen Vergangenheit (1859, 2 dln, 4de uitgave 1863)”, en „Neue Bilder aus dem Leben des deutschen Volks (1862)”, waarin hij blijken geeft van grondige historische kennis. Zeer merkwaardig is ook zijn werk „Die Technik des Dramas (1863)”. Later schreef hij: „Aus dem Mittelalter (1866)” en „Vom Mittelalter bis zur Neuzeit (1867)”, welke geschriften zamengevoegd zijn onder den titel: „Bilder aus der deutschen Vergangenheit (4 dln, 6de uitgave 1871)”. Ook schreef hij eene levensgeschiedenis van zijn vriend „Karl Matty (1870)”. In den laatsten tijd woonde Freytag des winters te Leipzig en des zomers te Siebleben bij Gotha. Hertog Ernst van Gotha verleende hem den titel van hofraad en benoemde hem tot zijn voorlezer. Reeds lang heeft Freytag de redactie van de „Grenzboten” laten varen, en behoort thans tot de voornaamste medewerkers van het tijdschrift „lm neuen Reich”.