Lüneburg, de hoofdstad van eene evenzoo genoemde landdrostenij in de Pruissische provincie Hannover, tevens die van het voormalige vorstendom Lüneburg, ligt aan de tot hiertoe bevaarbare Ilmenau, 3 geogr. mijl^an de plek, waar zij zich uitstort in de Elbe; zij is door oude, thans in wandelplaatsen herschapene muren en wallen omringd, en 6 poorten verheffen zich tusschen de binnenstad met hare naauwe straten en de ruimer gebouwde buitenwijken. Behalve vele ouderwetsehe burgerwoningen heeft men er ook merkwaardige openbare gebouwen, zooals het koninklijk paleis, aan het marktplein gelegen en in 1695 gebouwd, het oude raadhuis met vele oudheden en andere bezienswaardige zaken, de Michaëliskerk met de praalgraven van vroegere Vorsten, en de oude, in 1857 gerestaureerde Johanneskerk in zuiveren spitsboogstijl en met een toren van 120 Ned. el hoog. Tot de inrigtingen van onderwjjs belmoren er het Johanneum, een gymnasium en eene reaalschool omvattend, en een seminarium in de gebouwen van het voormalig Michaëlisklooster. De stadsboekerij telt 30000 deelen, en het stedelijk archief bevat veel belangrijks.
Toen Hannover in 1866 door Pruissen in bezit genomen werd, was Liineburg de zetel van een landdrost. De stad telt omstreeks 16000 inwoners die een aanzienlijken handel drijven, waartoe de kalk-, gips- en zoutgroeven in hare nabijheid aanleiding geven. Voorts heeft men er eene ijzergieterij, eene cementfabriek, onderscheidene tabaksfabrieken enz. Ook is er het handelsverkeer in den laatsten tijd door spoorwegverbindingen met Hannover en met Hamburg aanmerkelijk bevorderd. De stad is voorzeker haren oorsprong verschuldigd aan het Michaëlisklooster, dat reeds in 904 op den Kalkberg nabij de stad verrees. Op dienzelfden berg stichtte Herman Billung in 961 een bürgt, om zich tegen de aanvallen der Heidensche Wenden veiligheid te verschaffen.
Nabij dien burgt ontstond langzamerhand eene stad, die zich na de verwoesting van Bardewik (1189) voorspoedig ontwikkelde en reeds vroeg toetrad tot de Hansa. Dikwijls was Lüneburg de residentie van Hendrik de Leeuw en tot aan 1369 de zetel der Hertogen van Lüneburg. De Successie-Oorlog der Welfsche dynastie, waarin de stad bjj voortduring gewikkeld was, leidde tot het bloedig tooneel van den 21ste« October 1371, welks herinnering zoowel in de geschiedenis als hij de inwoners in de overlevering bewaard wordt. Het Michaëlisklooster werd in 1382 naar de stad verplaatst en in 1665 in eene ridder-aeadémie veranderd, welke men echter in 1850 ophief. Het gevecht bij Lüneburg tegen den Franschen generaal Morand was op den 2d™ April 1813 het begin van den onafhankeljjkheids-oorlog in Duitschland. Het Oudheidkundig Genootschap te Lüneburg heeft eene beschrijving geleverd van de: „Alterthümer der stadt Lüneburg und des Klosters Lüne (1857 enz.)”.
Het voormalig vorstendom Lüneburg is een gedeelte der Noord-Duitsche vlakte, wier noordwestelijke helft tot het stroomgebied van de Elbe en wier zuidoostelijke helft tot dat van de Weser behoort. In het zuidwesten des lands vindt men uitgestrekte vlakten, terwijl het noordoosten met heuvelreeksen is bedekt. Die heuvels verheffen zich echter niet hooger dan 170 Ned. el boven den waterspiegel der Noordzee. De Elbe, meestal de noordwestelijke grenzen vormend naar de zijde van Hamburg, Lauenburg, Mecklenburg en Brandenburg, ontvangt op Lüneburgschen bodem de Jeetzel, de Ilmenau met de Luhe en de Seevé. Naar de bevaarbare Aller, die door het zuidelijk gedeelte des lands kronkelt, spoeden zich uit het noorden de Ise, Lachte, Oerze enBöhme, en uit het zuiden de Ocker en de Fuse, terwijl zich bij Hudemühlen de bevaarbare Leine met haar vereenigt. Terwijl men in het zuiden des lands vele moerassen aantreft, strekt de groote Lünéburger Heide zich uit in het noorden. De grond dezer heide, eene diluviaalvorming van geel zand en klei, graniet en vuursteen, draagt een zeer schralen plantengroei en bestaat zelfs hier en daar uit mul zand. Op die heide vindt men uitgestrekte wouden, bijv. de Göhrde, welke 20000 morgen, en de Lüsz, welke 23000 morgen beslaat.
Men rekent, dat de bosschen 14% der geheele oppervlakte van het vorstendom innemen, terwijl de vette marschgronden aan de Elbe, Aller en Leine 200000 morgen bedekken, en de lage gronden bjj de kleine rivieren evenzooveel. Bosch-, land- en weidecultuur ontwikkelen er zich met kracht, en hout, turf, graan, boekweit, vlas, hop, honig, wol en paarden zijn er de belangrijkste voortbrengselen. Ook worden boseh-, braam- en vlierbessen bij duizende centenaars jaarlijks van de Lüneburger Heide met den spoorweg naar Hamburg vervoerd. Paarden, schapen en rundvee heeft men er in menigte. De inwoners bezigen een NederSaksischen tongval, onderscheiden zich door eenvoudigheid en opregtheid en zijn in het algemeen welvarend. In het noordoostelijk gedeelte des lands, thans nog Wendland geheeten, woonden weleer Slawen, zooals bjj voortduring blijkt uit taal en zeden. Het vorstendom Lüneburg was van ouds een erfgoed van het Huis der Wélfen.