Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Francken

betekenis & definitie

Francken. Onder dezen naam vermelden wij:

Een geslacht van kunstenaars, dat in Antwerpen heeft gebloeid. Johannes Francken, door de Italianen Franco genaamd, kwam in 1532 als leerling bij Jacob van Utrecht en vestigde zich omstreeks het jaar 1550 te Napels, waar zich in de kerk der Franciscanen zijn schilderstuk : „De aanbidding der Wijzen” bevindt. — Voorts vermelden wij Nicolaus Francken, vermoedelijk een leerling van Frans Floris; hij werd geboren in 1520 of 1525 en overleed in 1596. — Zijn zoon Jeronimus Floris (de Oude), geboren in 1544, was mede een leerling van Frans Floris, vertrok naar Frankrijk, waar hij eenige schilderstukken in het kasteel van Fontainebleau vervaardigde, bezocht Italië, keerde naar Parijs terug en vormde er uitstekende leerlingen, zoodat hij er den titel verwierf van schilder des Konings. Daarna toefde hij eenigen tijd te Antwerpen en begaf zich toen weder naar Parijs, waar Hendrik IV en later Lodewijk XIII hem met onderscheiding bejegenden. Hij slaagde vooral uitmuntend in zijne portretten. — Zijn broeder François Francken (de Oude), desgelijks omstreeks het jaar 1544 te Antwerpen geboren, behoorde ook tot de leerlingen van Frans Floris, en schilderde Bijbelsche tafereelen, zooals „Christus bij de Wetgeleerden”, en „De weduwe van Sarepta”. — Ambrosius Francken, een broeder der beide voorgaanden en een leerling van Martijn de Vos, werd in 1581—1582 opgenomen als meester in het St. Lucas-gilde te Antwerpen, en overleed in 1619. Hij schilderde een paar goede stukken in de hoofdkerk te Antwerpen. — Jeronimus Francken, een zoon van François (de Oude), werd door zijn vader in de schilderkunst onderwezen en overleed in 1632. — Voorts vinden wij nog een aantal andere schilders vermeld; broeders, neven of zonen van de voorgaanden en alle den geslachtsnaam Francken dragende.

François Francken, een Nederlandsch staatsman. Hij werd geboren in den aanvang van de 2de helft der 16de eeuw en was reeds in 1583 pensionaris van Gouda. Hij verzette zich als zoodanig met kracht tegen het voornemen der Staten, na den dood van Willem I opgevat, om het bestuur des lands aan een vreemde op te dragen, was een tegenstander van Leicester en stond Oldenbarneveldt getrouw ter zijde. In 1592 werd hij lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland en behield een belangrijken invloed op de staatszaken, zoodat hij in 1597 bij de hevige twisten der stad Groningen met de Ommelanden de hierover gevallen beslissing van de Staten-Generaal derwaarts overbragt. Vooral koesterde hij een hevigen haat tegen Spanje, weshalve hij de oprigting der WestIndische maatschappij met ijver bevorderde. Hij overleed op den 4den October 1617, een klein geschrift over de oorzaken van onzen strijd tegen Spanje achterlatend.

Jan Francken, wiens naam aan de vergetelheid moet onttrokken worden wegens de trouw, waarmede hij als dienstknecht van Oldenbarnteveldt zijn meester in de gevangenis verpleegd en tot op het schavot bijgestaan heeft. In zijne laatste beschikking schreef de grijze staatsman: „Wilt Jan Francken wat tot mijnder gedachtenisse geven”, en aan dien last werd voldaan. Hij ontving een gouden ring, door Oldenbarneveldt gedragen, en een met zilver ingelegden degen, waarmede de Koning van Frankrijk 's Lands advocaat tot ridder geslagen had. Later werd Francken secretaris, vendumeester en rentmeester van Westsouburg, maar werd na den bekenden aanslag der zonen van Oldenbarneveldt op het leven van prins Maurits uit die betrekking ontslagen, waarna hij zich te Amersfoort vestigde, aldaar majoor werd en in 1664 overleed. Hij had van den tijd der gevangenschap zijns meesters een uitvoerig dagverhaal gehouden, hetwelk opgenomen is in het werk: „Historie van het leven en sterven van heer Johann van Oldenbarneveldt: ridder, enz. Waarachtelijk beschreven door een liefhebber der waarheyt enz. In 't jaar onzes Heeren 1648”. Dit boek is bij herhaling gedrukt Ahasueros Francken, een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde.

Hij werd geboren te Nijmegen den 31sten October 1790, studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid en was achtereenvolgens predikant te Slijk-Ewijk en Oosterhout, te Muiden, te Doetichem, te Delft, en van 1826 tot 1854 te Utrecht. In laatstgenoemd jaar werd hij emeritus, en overleed te Doorn den 29sten Julij 1857. Hij was naauwkeurig bekend met de kerkelijke wetten en gaf hiervan overvloedige blijken als secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht en van het Provinciaal Collegie van toezigt. Ook was hij in 1844 en 1845 voorzitter der Synode, terwijl hij zich verdienstelijk maakte als lid van de Commissie tot de uitgave der Evangelische Gezangen. Hij schreef onder anderen: „Raad van een vader aan zijn zoon bij diens vertrek naar de hoogeschool (2de druk 1852)”, — „Iets over het kerkelijk bestuur bij de Hervormden in Nederland (1847)”, — „Gedichtjes (1858)”, — benevens een aantal leerredenen enz. Hij was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw.

Cornelis Marinus Francken, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Muiden den 7den December 1820, studeerde te Utrecht in de letteren, promoveerde aldaar in 1845 met eene dissertatie „De Aeschyli scholiis Laurentionis”, werd eerst rector aan het gymnasium te Amersfoort, vervolgens aan dat te Leeuwarden en aanvaardde in 1856 het hoogleeraarsambt aan de hoogeschool te Groningen. Behalve eene „Disputatio” en een drietal „Orationes” schreef hij als mede-redacteur van de „Bijdragen tot de kennis en den bloei der Nederlandsche gynmasiën", van de „MiscelIanea Philologa” en van de „Mnemosyne, nova series (1873)” eenige philologische en paedagogische verhandelingen, en in de „Werken der Koninklijke Academie van Wetenschappen komen stukken van hem voor over Tibullus, Lucilius, de metriek van Plautus (1874) enz. Afzonderlijk gaf hij uit: eene „Grieksche spraakleer naar Krijger (1853)”,— „Grieksche Rudimenta (1860)”, — „Commentationes Lysiacae (1865) de eenige brochures (1873, 1874). Francken is lid van de Leidsche Maatschappij en van het Zeeuwsch Genootschap, alsmede van de Koninklijke Academie van Wetenschappen.

< >