Florianus, een heilige en martelaar, geboren omstreeks in het jaar 190 in Neder-Oostenrijk, diende onder den stadhouder Aquilinus in het Romeinsche leger en werd gedurende eene vervolging der Christenen onder Diodetianus, op last van eerstgenoemde wegens zijne standvastigheid in het Christelijk geloof niet ver van Lorch in de Ens verdronken. In den nacht na zijn dood verscheen Florianus aan eene vrome vrouw en gelastte haar, zijn lijk te doen begraven op de plek, waar zich thans het groote klooster der Augustijner koorheeren bij Linz verheft. Later werd zijn gebeente overgebragt naar Rome en aldaar bij dat van Stéphanus en Laurentius ter aarde besteld. Toen Casimir, koning van Polen, en Gedron, bisschop van Krakau, in 1183 den Paus om reliquieën verzochten, zond hij eenige overblijfselen van den heiligen Florianus, waarna deze de beschermheilige van Polen werd.
Gewoonlijk wordt hij voorgesteld als een krijgsman, die bezig is met een emmer water vuur te blusschen, weshalve hij vooral in brandgevaar aangeroepen wordt. Zijn gedenkdag valt op den 4den Augustus. — Bovengemeld Augustijner klooster werd, naar men verhaalt, in 455 door den Heiligen Severinus gesticht. Er is eene prachtige kerk met een groot orgel, eene geweldig zware klok (154 tolcentenaars), eene boekerij van 40000 deelen, eene rijke verzameling van munten en penningen en een fraaije tuin.