Onder dezen naam vermelden wij:
Jacob Heinrich, graaf von Flemming, minister en veldmaarschalk in Keur-Saksen, geboren den 3den Maart 1667. Hij was de telg van een Nederlandschen, naar Pommeren overgeplanten stam, die reeds onderscheidene veldheeren en staatslieden had opgeleverd. Na het voleindigen zijner studiën ging hij in 1688 naar Engeland, en trad daarna eerst in Brandenburgsche en vervolgens in Saksische dienst als adjudant-generaal van den Keurvorst George. Keurvorst Friedrich August verhief hem tot veldmaarschalk, en Flemming, in 1697 naar Warschau gezonden, bezorgde aan dien Vorst de kroon van Polen. Hij onderscheidde zich voorts in den oorlog tegen de Zweden en veroverde in 1699 de vesting Dünamünde bij Riga.
Toen later de Saksische troepen achterwaarts moesten trekken en Karel XII als overwinnaar de uitlevering van Flemming eischte, ging deze naar Brandenburg, doch hij kon weldra naar Dresden terugkeeren. Zoodra de voorspoed aan Karel XII den rug toekeerde, deed Flemming moeite, om aan den Keurvorst van Saksen het bezit van Lijfland te bezorgen en Pruissen tot een oorlog met Zweden te bewegen, doch te vergeefs. Ook in Polen leden zijne plannen, om ’s Konings magt uit te breiden, schipbreuk. Hij overleed te Weenen den 30sten April 1728, en wordt geroemd als een man, die zich wèl door overmatige eerzucht liet leiden, maar tevens groote dapperheid met onvermoeide werkzaamheid verbond.
Paul Flemming, één van de uitstekendste Duitsche dichters der 17de eeuw. Hij werd geboren den 5den October 1609 te Hartenstein, ontving zijne eerste opleiding in de ouderlijke woning, bezocht daarna de school te Meiszen en ging vervolgens naar de universiteit te Leipzig, om in de geneeskunde te studéren. De onrust van den Dertigjarigen oorlog bewoog hem, om naar Holstein, te trekken, en toen hertog Friedrich von Gottorp het voornemen opvatte, om een gezantschap naar zijn zwager, czaar Michaël Fedorowitsj te zenden, verkreeg Flemming eene plaats in het gevolg van den gezant.
In 1635 keerde hij behouden terug, en ontving toen verlof, om met een gezantschap naar Perzië te reizen; hij ging in datzelfde jaar onder zeil, en bereikte op den terugtogt Moskou in 1639. Nadat hij zich te Reval met de dochter van een aanzienlijk koopman verloofd had, vatte hij het voornemen op, om zich te Hamburg als geneesheer te vestigen. Hij begaf zich in 1640 naar Leiden, en promoveerde aldaar in de medicijnen, doch overleed reeds kort na zijn terugkeer den 2de April van hezelfde jaar. Flemming bekleedt onder Duitschlands lyrische dichters der 17de eeuw den eersten rang. Hij behoorde tot de Silézische dichtschool en overtrof zelfs Opitz in kracht en schoonheid van uitdrukking, in levendigheid van gevoel en in rijkdom van verbeelding. Hoewel men bij Flemming de ruwheid van zijn tijd aantreft, bevatten toch zijne „Weltliche und geistliche Poemata (1842)” een schat van fraaije liederen, vooral van welluidende minnezangen. In zijne gedichten van langeren adem, waarin hij zijne reisavonturen bezingt, vindt men hier en daar voortreffelijke gedeelten.