Flaubert (Gustave), een Fransch romanschrijver, geboren te Rouen omstreeks het jaar 1821, studeerde aanvankelijk in de geneeskunde, maar legde zich inzonderheid toe op de dichtkunst, waarbij hij Byron en Victor Hugo tot modellen koos.
Weldra echter verwijderde hij zich van de Romantische school, om eene realistische rigting te volgen. Hij schetste tafereelen uit het dagelijksch leven, en wegens zijn roman „Madame Bovari (1857, 2 dln)” werd hij van kwetsing der zedelijkheid voor het geregt beschuldigd, doch vrijgesproken. Maar niet alleen hierdoor baarde zijn boek groot opzien; het bevat inderdaad levendige schetsen in een keurigen, schilderachtigen stijl.
Omstreeks dien tijd volbragt hij eene reis naar Tunis en vergaderde hier de bouwstof voor den geschied- en oudheidkundigen roman „Salammbô (1862)”, die desgelijks met bijval ontvangen werd. Hierin schildert hij den opstand der huurbenden tegen het aloude Carthago, en de voorstelling van de stad met hare paleizen en verdere gebouwen en van de inwoners met hunne kleedij, gastmalen en gewoonten getuigt van de rijke verbeelding van den auteur. Intusschen dienen de daarin optredende personen alleen tot ledepoppen voor het geschied- en oudheidkundig gewaad, terwijl de opgeschroefde stijl op den duur vermoeijend wordt voor den lezer.