Rouen, de hoofdstad van het Fransche departement Seine Inférieure en de voormalige hoofdstad van Normandië, ligt in eene fraaije, door heuvels omslotene vlakte op den regter oever van de Seine en aan den spoorweg van Parps naar Havre, die er zijtakken heeft naar Dieppe en Amiens. Zij is de zetel van een prefect, van het 34e armeekorps, van een aartsbisschop en van onderscheidene consuls. Men heeft er een Hof van appél, een geregtshof, een Hof van assises, 6 vredegeregten, eene handelsregtbank enz. Vooral heeft men er vele inrigtingen van onderwijs, namelijk: eene theologische faculteit, een lycéum, een groot en een klein seminarium, eene voorbereidende school voor geneeskunde en artsenijmengkunde, eene school voor wetenschap en letterkunde, eene kweekschool voor onderwijzers, eene hydrographische school, scholen voor kruid-, schei- en natuurkunde, schilder- en teekenkunst, handelsregt, boekhouden, geometrie en mechanica, eene landbouw- en eene nijverheidsschool, vele lagere scholen en een instituut voor doofstommen.
Daarenboven vindt men er: eene Academie van Kunsten en Wetenschappen, een oudheidkundig genootschap, onderscheidene andere vereenigingen, eene boekerij met 110000 deelen, 350 wiegedrukken en 2960 handschriften, een muséum van schilderijen, één van aardewerk, één van oudheden, één van natuurlijke historie en één van nijverheid. Tot de inrigtingen van weldadigheid behooren er : eene bank van leening, 3 ziekenhuizen (waaronder het HôtelDieu met 17 zalen en 600 bedden), een blinden-instituut, een krankzinnigengesticht, een weeshuis, 4 crèches, 6 asyles en 10 vereenigingen tot onderlinge ondersteuning met 9000 leden. Er zijn 6 voorsteden; van deze ligt St. Sever op den linker oever van de Seine en is met eene steenen brug van 6 bogen en door eene hangende brug met de eigenlijke stad verbonden. Het eigenaardig antiek voorkomen van Rouen is door het verbouwen van oude straten en huizen grootendeels verdwenen; niettemin is de stad met haar bevalligen omtrek eene der merkwaardigste provinciesteden van Frankrijk. Het aantal kerken is er sedert de groote Revolutie van 37 tot 14 gedaald. De fraaiste van deze is de hoofdkerk, die van Notre Dame. Deze werd in 1200 verwoest, maar ten tijde van Jan zonder Land hersteld. De voorgevel, in 1509—1530 gebouwd, heeft veel geleden, maar bezit niettemin eene verrassende schoonheid. Deze kerk heeft 3 torens, waaronder één ter hoogte van 149 Ned. el; van binnen is zp 130 Ned. el lang en wordt door 3 rosetten en 130 meerendeels fraai beschilderde ramen verlicht. Langs het koor vindt men 25 kapellen met praalgraven, waaronder de prachtige van Louis de Brézé (gemaal van Liane de Poitiers), van de beide cardinalen d'Amboise en van den prins de Cray. Eindelijk ziet men er 2 marmeren hoofdaltaren met fraaije standbeelden, kostbare schilderijen, een prachtig orgel en eene sierlijke sacristij-deur. Ook de kerk van St. Ouen is een indrukwekkend gebouw in spitsboogstijl, in het westelijk gedeelte met 3 en in het oostelijk met 5 beuken; zij is 135 Ned. el lang, 25 Ned. el breed en 33 Ned. el hoog, terwijl 5 veelhoekige kapellen het koor omgeven. Rondom deze kerk heeft men een openbaren tuin met het standbeeld van Rollo en een Romaanschen toren uit de 11de eeuw. Het merkwaardigste wereldlijke gebouw is het paleis van Justitie, in 1493—1499 gesticht, met-prachtige zalen. Voorts heeft men er: het aartsbisschoppelijk paleis, het stadhuis, den klokketoren, het oude stadhuis, het belastinggebouw, het entrepötmagazijn, de beurs, 3 schouwburgen enz. Ook mogen wij het Hotel du Bourgtheroulde (uit de 15de eeuw) met vele reliëfs, en de woningen, waar Jourenet, Boieldieu, Dulong en Armand Carrel het levenslicht aanschouwden, niet met stilzwijgen voorbijgaan. Er zijn 6 boulevards, 431 straten en 36 pleinen, onder welke zich de Oude Markt bevindt, waar Jeanne d’Arc verbrand werd, de Nieuwe Markt met fonteinen en eene obelisk, het Stadhuisplein met een bronzen ruiterstandbeeld van Napoleon I enz. De boulevards, in 1770— 1780 gedempte stadsgrachten, omgeven de oude stad. Men vindt er voorts een standbeeld van Corneille op de brug en een van Boieldieu bij de beurs. Wijders zijn er 36 fonteinen, eene nieuwe waterleiding en koude, ijzerhoudende bronnen. Tot de meestgeliefde wandelplaatsen bebooren er, behalve de boulevards: de Cours de la Reine, 300 Ned. el lang en met 4 rijen prachtige olmen bepoot, de Square de Solferino, de Cours Boieldieu, de Avenue du Mont Riboudet en de Jardin des Plantes. Het aantal inwoners beloopt er nagenoeg 105000 (1876). Zij houden zich vooral bezig met handel en nijverheid, inzonderheid met katoennijverheid (Rouennerie); in en om de stad bevinden zich 160 katoenspinnerijen, benevens eene menigte weefstoelen. Ook is er een aanzienlijke wolhandel. Andere takken van nijverheid zijn er: zeepziederijen, kaarsengieterijen, stijfselmakerijen, lijmkokerijen, leerlooierijen, suikerraffinaderijen, tabakskerverpen, machinenfabrieken, scheepstimmerwerven enz. De voornaamste handels-artikelen zijn er: steenkolen, olie, katoen, garens, koffij, wollen goederen, graan, timmerhout, ooft, wol, suiker en wpn, en er bestaan verschillende instellingen ter bevordering van den handel. De stad heeft, schoon op een afstand van 120 Ned. mijl, in den mond der Seine eene uitmuntende zeehaven, waar bij vloed stoombooten van 800 ton kunnen binnenloopen. In 1875 zijn er 1086 uit andere landen komende schepen met bijna 241000 ton (waaronder 604 stoombooten) uitgevaren en 953 schepen met feijna 223000 ton (waaronder 588 stoombooten) binnengekomen. Daarenboven zijn er nagenoeg evenzoovele kustvaartuigen uitgezeild en binnengeloopen. De voorhaven van Rouen is Quilleboeuf aan den mond der Seine. — Bij de ouden droeg Rouen den naam van Rotomagus; zij was de hoofdstad der Velocassiërs en onder Constantijn de Groote die der Provincie Lugdunensis. In de middeneeuwen heette de stad Rothomum en Rodamum. In 841 werd zij door de Noormannen ingenomen, die er zich in 859 voor goed vestigden. Sedert de 10de eeuw was zij de hoofdstad van Normandië en de zetel der hertogen van dit gewest, zoodat zij zich sedert Willem de Veroveraar onder Engelsche heerschappij bevond, hoewel als een Fransch leengoed. In 1204 werd zij door Philippus Augustus aan koning Jan zonder Land ontrukt. De Engelschen heroverden haar in 1419, maar in 1449 kwam zij weder in de magt van Frankrijk. In 1431 werd er de Maagd van Orleans verbrand. Vooral had zij veel te lijden in den oorlog der Hugenoten; deze hielden zich hier genesteld en het gelukte eerst in 1562 aan Karel IX de stad na eene hardnekkige verdediging tot onderwerping te brengen. Hendrik IV belegerde haar in 1691—1592 te vergeefs en bemagtigde haar eerst in 1594 door capitulatie. Zij werd in 1633 door een orkaan en in 1774 door brand grootendeels vernield. Ook veroorzaakte in 1685 het verdrijven der Hugenoten haar groote schade. Den 25sten Februarij 1848 werden er bij een oploop de Engelsche katoenspinnerijen verwoest, en in April daaraanvolgende hadden er barrikadengevechten plaats wegens de verkiezingen. Voorts rukte den 6den December 1870 generaal von Manteuffel er binnen met een Duitsch legerkorps, en zij bleef in handen der Duitschers tot aan den 22sten Julij 1871.