Fiscus, een latijnsch woord, dat korf beteekent, is eigenlijk de privaatkas van den vorst, hoewel men er ook wel de schatkist van het land onder verstaat. De Romeinsche keizers hadden zich, afgescheiden van de eigenlijke schatkist (aerarium) die in den tempel van Satunus bewaard en door den Senaat beheerd werd, eene afzonderlijke kas gevormd tot hun privaat gebruik en onder een afzonderlijk bestuur. Daarin vloeiden inkomsten van allerlei aard, die eigenlijk tot de staats-inkomsten behoorden. De schattingen, door de onderworpen provinciën optebrengen, werden deels in de schatkist, deels in den fiscus gestort, zoodat deze verdeeld werden in provinciën van den Staat en van den Keizer.
Confiscatiën en geldboeten leverden mede aanmerkelijke baten voor den fiscus op. ’t Bestuur van den fiscus, ook zelf aldus genaamd, wist het dezen toekomend deel hoe langer hoe meer te vergrooten, zoodat het aerarium meer en meer in den fiscus opging. De fiscus zelf werd tot een zedelijk ligchaam, eene regtspersoonlijkheid, verheven, met bestuursregelen en regtsmagt; het regt van den fiscus werd een exceptioneel regt, vruchtbaar in en sterk door eene menigte privilegiën, die gegrond werden door den wil der despoten en in de algemeene regtsleer erkend en opgenomen door slaafsche juristen — zéér ten nadeele van de algemeene regtszekerheid en de welvaart der ingezetenen. Het despotisme van het leenregt in de Middeleeuwen nam de instelling van den fiscus van de Romeinsche Keizers over, en breidde zijne regten in meer dan een opzigt zelfs uit. Hij was en bleef altijd een regt van den souverein als zoodanig, wel te onderscheiden van zijn privaat vermogen (patrimonium, principis): maar verder ging de onderscheiding van privaat en publiek regt ook niet; zelfs werd het bestuur van den fiscus — omdat deze aandeel kreeg in de verbeurdverklaringen en boeten — belast met de vervolging ambtshalve van misdrijven en met het voeren van onderhandelingen met de beschuldigden over het afkoopen van de straf. Tot op onzen tijd bleef eenigermate in verschillende lauden de door het despotisme ingevoerde verwarring tusschen publiek- en privaatregt, van aerarium en fiscus bestaan; het moderne staatsregt herstelde die dwaling en voerde op nieuw eene strenge afscheiding in tusschen de financiën van den vorst en die van den Staat. De civiele lijst is eene instelling van den nieuweren tijd. Zooals gezegd is, minder juist noemt men ’s lands schatkist nog wel fiscus, en spreekt men in dien zin van het fiscaal bestuur, van fiscaal regt en van fiscale procedures.
Uit herinnering aan de onaangename behandeling, waaraan vaak zij blootgesteld waren, die met den fiscus in aanraking kwamen, bedoelt men nog heden met het woord fiscaliteit die wijze van behandeling van de belastingschuldigen, waarbij de ambtenaren van de schatkist hun best doen, om maar zoo veel mogelijk van de schuldpligtigen aftehalen, dikwijls zelfs zonder te letten op de bezwaren, die deze ter goeder trouw tegen de schuld zelve of de wijze van heffen meenen te kunnen aanvoeren. Bij wezenlijken twijfel handelen zij, alsof deze in ’t geheel niet bestaat; zij maken van de overmagt van den Staat gebruik, om als 't ware datgene aftepersen, wat hun — en vaak te regt — niet vrijwillig gegeven wordt. De financiële wetten moeten streng en strikt regtvaardig uitgevoerd worden; maar even ongeoorloofd als het is, dat door het uit onverschilligheid toegelaten bedrog van enkelen het algemeen worde benadeeld, even af keurenswaardig is het, dat de ambtenaren van den Staat zich schuldig maken aan fiscaliteit.