Fazy (James), een Zwitsersch staatsman en partijhoofd, geboren den 12den Mei 1794 en afkomstig uit eene familie van Fransche uitgewekenen, studeerde te Parijs in der egten en staatswetenschappen en was reeds vroeg medewerker in dagbladen van vrijzinnige rigting. Als hoofdredacteur van de „Révolution” onderteekende hij den 27sten Julij 1830 het bekende protest der dagbladschrijvers tegen de Junij-ordonnantiën, en toen na de troonsbeklimming van Lodewijk Philips vervolgingen tegen de Democratische dagbladpers werden ingesteld, keerde hij terug naar zijn vaderland. Hier was hij weldra de leider der oppositie en stichtte in de „Europe centrale” een blad, hetwelk men als het orgaan van het „Jonge Europa” kon aanmerken. Ook stond hij in betrekking met Mazzini en andere hoofden der liberale propaganda.
Nadat hij in 1841 tot lid van den Grooten Raad te Genève ge kozen was, trad hij openlijk op als een voorstander van algemeen stemregt en stichtte, tot verspreiding zijner denkbeelden, de „Revue de Genève”, die later den naam ontving van „La Nation Suisse”. Toen de weifelachtige staatkunde van den staatsraad te Genève ten opzigte der Jezuïeten- en Sonderbundsquaestie in October 1846 aanleiding gaf tot eene revolutie, plaatste Fazy zich aan het hoofd van het Voorloopig Bewind en bragt met hulp der Radicalen eene Democratische Grondwet tot stand. Daarna had hij als lid van den Staatsraad en van den Grooten Raad een invloed op de zaken der Republiek, als niemand na Calvijn en vóór dezen ooit bezeten had. Hij maakte zich verdienstelijk door uitlegging en verfraaijing der stad, en ook als afgevaardigde naar de Bondsvergadering kwam hij met kracht op voor zijne beginselen. Bij herhaling verzette hij zich tegen den eisch der Bondsregéring, om politieke vlugtelingen uit Genève te verbannen, zoodat de reactionaire pers in Europa hem voorstelde als den beschermer der volksmenners en revolutiemannen. Niettemin werd de oppositie tegen Fazy, als vertegenwoordiger der Democratische gevoelens, allengs sterker en droeg de zegepraal weg bij de verkiezingen in het najaar van 1853. Doch reeds in 1855 kwam hij met zijne staatkundige vrienden weder aan het bewind en genoot geruimen tijd meer dan ooit de gunst des volks, zelfs der R. Katholieken. De oppositie rustte echter niet, en smeedde uit sommige partijdige handelingen van Fazy telkens nieuwe wapens, — vooral was zij verontwaardigd, toen laatstgenoemde, in strijd met de wet, de speelbank van den Cercle d’étrangers in zijn huis duldde.
Ook verweet men hem eene vriendschappelijke gezindheid jegens het Fransche Keizerrijk, hoewel hij zich in 1860 bij de annexatie van Savoye aan de zijde schaarde der Patriotten te Genève, die gemeld gebied wenschten toegevoegd te zien aan Zwitserland. In het voorjaar van 1861 werd hij door een zijner tegenstanders op straat grievend beleedigd. De aanrander werd 'gestraft, doch de regtbank wilde niet erkennen , wat Fazy eischte, namelijk dat zijne eer als staatsambtenaar geschonden was. Hierop nam hij met zijne 6 ambtgenooten aanstonds zijn ontslag, maar zij werden alle herkozen. Toch groeide de kracht der oppositie-mannen (independenten) zoodanig, dat hij in 1862 niet herkozen werd als staatsraad. Eene poging der Radicalen, om hem den 21sten Augustus 1864 bij de vervulling der vacature van een afgetreden lid in den staatsraad te brengen, mislukte, en werd daags daarna achtervolgd door eene botsing van gewapenden in de wijk St.
Gervais. De oppositie beweerde, dat Fazy de oorzaak was dier demonstratie, ja, Fazy werd door den regter geroepen en men gaf zelfs bevel, om hen in hechtenis te nemen. Hieraan onttrok hij zich door de vlugt naar Ferney. Daar de regtbank echter bij nader onderzoek geene reden vond, om hem in staat van beschuldiging te stellen, keerde hij terug naar Genève, waar hij weder zitting nam in den Grooten Raad en werkzaam bleef voor zijne partij. Schoon deze staatsman wel degelijk zijne zwakke zijde heeft, moet men erkennen, dat hij voor het welzijn van Genève veel heeft gedaan. Voorts schreef hij romans en drama’s, alsmede een belangrijk „Essai d’un précis de l’histoire de la république de Genève (1838)”.