Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fasti

betekenis & definitie

Fasti of Fasti calenderes was de naam van een Romeinschen calender of almanak. Daarin waren de dagen des jaars door de 12 maanden heen in 8-tallen van dagen (nundinae) verdeeld, en de afzonderlijke dagen door letters — van A tot H — aangeduid. Ook de Kalendae, Nonae en Idus waren er in te vinden, alsmede de regtsdagen (dies fasti) en zulke, waarop geen regt gesproken werd (dies nefasti); deze laatste aangeduid door de letters F en N, — voorts de dagen der Comitia door de letter O. Ook de feesten en spelen, op bepaalde dagen vastgesteld, waren daarin niet vergeten. Aanvankelijk werden zij door de Patriciërs geheim gehouden, doch in 304 vóór Chr. bragt de aedilis Cnejus Flavius de fasti ter kennis van het volk, waarna zij op steen gegriffeld en in het openbaar ten toon gesteld werden.

Uit den tijd van Augustus, nadat Caesar den kalender in orde gebragt had, zijn de fasti Maffeani, die weleer, in marmer gegraveerd, in het palazzo Maifei te Rome bewaard werden, doch thans verdwenen zijn, zoodat wij ze alleen kennen uit een afschrift van Pighius. Van andere fasti zijn brokstukken bewaard gebleven. Hiertoe behooren de fasti Praenestini, desgelijks uit den tijd van Augustus. Van Ovidius bezitten we, een gedicht, dat den titel van „Fasti” draagt.

Geheel iets anders waren de fasti consulares of fasti magistratuum, deze behelsden de namen der hoogste staatsambtenaren in een bepaald jaar. Ook zoodanige zijn te Rome opgedolven, en daar men ze op het Capitool bewaarde, zijn zij ook Fasti Capitólini genoemd. — Eindelijk had men nog Fasti triomphales, te weten naamlijsten van triomphatoren naar tijdsorde gerangschikt, met opgaven van het overwonnen volk en van den dag van den triomf.

Van veel lateren tijd zijn de Fasti Limburgenses, namelijk een fragment eener kroniek van Limburg van 1336 tot 1402. Vermoedelijk is zij door den stadsschrijver Tillmann, die in 1400 overleed, tot aan het jaar 1399 voortgezet, door I. Gensbein omstreeks 1470 afgeschreven en vermeerderd, en voortgezet door G. Emmel (+ 1538) en door A. Emmel (+ 1500). Zij is wegens vele oude rijmen en mededeelingen van oud-Duitsche dichters, alsook wegens de daarin beschrevene kleederdragt van die dagen zeer belangrijk. Zij is uitgegeven door J. F. Faust in 1617, en later bij herhaling.

< >