Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fabliaux

betekenis & definitie

Fabliaux, een woord van dergelijken oorsprong als fabel, is in de oud-Fransche letterkunde de naam van kleine verhalen of gesprekken, die de omstandigheden of gebeurtenissen van den dag tot onderwerp hadden. De verhaler of dichter werd fableor genoemd, om hem te onderscheiden van den chanteor (zanger), die tot zingen geschikte gedichten voordroeg. Tot het gebied van den fableor behoorden, behalve de fabliaux, ook nog de „romans d’avonture”, de „contes”, wier vervaardiger conteor werd geheeten, en de „dits” of spreuken, wier opsteller tevens diseor genoemd werd. Van laatstgemelde dichtsoorten onderscheidden zich evenwel de fabliaux door het kenmerk, dat zij zich bewogen binnen de werkelijkheid van het dagelijksch leven, zoodat zij als eene parodie van het epos beschouwd konden worden.

Zij waren geheel en al in overeenstemming met het karakter van het Fransche volk en traden te voorschijn als een verzet tegen het ideale, tegen de verbeelding, tegen de aanmatiging van kerk en ridderschap. Daarin werden geestelijkheid en adel over den hekel gehaald, en niet zelden dreef daarin de spotzucht haar spel met kerkelijke leerstellingen en gebruiken. Zelfs wanneer men de stof ontleende aan de classieke oudheid, kleedde men de figuren in het gewaad van den tijd der vervaardigers. Een van de vruchtbaarste fablière uit den tijd van Lodewijk IX en Philippus III was Rutebeuf, een echte Parijzenaar, een voorlooper van Villon, Lafontaine en Voltaire; zijne werken zijn in 1837 door Jubinal in 2 deelen uitgegeven. Belangrijke verzamelingen van fabliaux en contes werden bezorgd door Barbazan (1756 en 1808 , 4 dln), Méon (1823, 2 dln), Jubinal (1839—1843, 2 dln), en Legrand d'Aussy (1781, 5 dln, nieuwe uitgave van Renouard, 1829 in 5 dln).