Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Eusébius

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Eusébius Pámphili, bisschop van Caesaréa in Palaestina, een beroemd kerkvader der 4de eeuw, die zich vooral vormde door het bestudéren der werken van Orígenes, grooten invloed had op de toenmalige gesteldheid van Kerk en Staat en zich vooral verdienstelijk maakte door het schrijven eener geschiedenis der Christelijke Kerk, weshalve hij ook wel de „Vader der Kerkgeschiedenis” genoemd wordt. Vermoedelijk werd hij geboren in Palaestina omstreeks het jaar 270 vóór Chr. Op eene reis naar Antiochia kwam hij in betrekking met den vermaarden schriftverklaarder Dorotheus, en later vinden wij hem geplaatst als onderwijzer aan de school van den presbyter Pámphilus, met wien hij zóó bevriend werd, dat de latere geschiedschrijvers hem met den naam van Eusébius Pámphili (Eusébius den vriend van Pámphilus) bestempelen. Wegens de vervolging der Christenen onder Diocletianus, waarvan ook Pámphilus het slagtoffer werd, nam Eusébius eerst de wijk naar Tyrus en vervolgens naar Egypte. Waarschijnlijk werd hij in 313 tot bisschop van Caesaréa gekozen, in welke betrekking hp zich onderscheidde door zijne zorg voor de gemeente, door zijne geleerde geschriften over de verschillende boeken des Bijbels, en eindelijk door zijne vredelievende pogingen, om den Ariaanschen strijd tot een goed einde te brengen.

Hoewel hij zich geenszins vereenigen kon met de gevolgtrekkingen, die de Arianen maakten uit het verschil in wezen tusschen den Vader en den Zoon, en evenmin met de hardnekkigheid, waarmede de regtzinnigen de gelijkheid van wezen dier beide Goddelijke personen vasthielden, onderteekende hij op het Concilie van Nicaea, om den wille des vredes, het formulier der orthodoxen, maar verzette zich niettemin tegen het gevoelen der regtzinnige ijveraars, bepaaldelijk tegen Eustathius en Marcellus en zelfs, naar men meent, tegen Athanasius. Zijne houding in deze zaak stemt volkomen overeen met zijne uitspraak, dat de eendragt in de Kerk niet verstoord mag worden wegens een onbeslist vraagstuk, dat tevens voor geene beslissing vatbaar is. Hij overleed tusschen 337 en 340. Zijn opvolger te Caesaréa, Acacius, leverde eene (voor ons verlorene) levensbeschrijving van Eusébius. Eerst in 787 werd door het 7de Oecumenische concilie het vonnis der veroordeeling over hem uitgesproken, ’t geen echter in lateren tijd de Kerk niet als geldig beschouwde. Als schrijver heeft hij grooten roem verworven. Zijn „Chronicon” was gesplitst in 2 deelen, van welke het eerste eene schets der wereldgeschiedenis behelsde tot aan het jaar 325 na Chr., gerangschikt volgens de landen en volkeren, terwijl hij in het 2de een tabellarisch overzigt gaf van deze geschiedenis, door Hiërónymus voortgezet tot 378 en geruimen tijd enkel in diens vrije Latijnsche bewerking bekend.

In 1792 werd daarvan eene Arménische vertaling ontdekt, die onder anderen door Angelo Mai in 1833 is uitgegeven. In zijne nog aanwezige 15 boeken, „Praeparatio evangelica” getiteld, wijst hij op het ontoereikende van het Hellenismus voor het godsdienstig leven en tevens op de Israëlietische godsdienst als eene voorbereiding voor de Christelijke. Van de 20 boeken zijner „Demonstratio evangelica”, waarin hij de waarheid van het Christendom zoekt te bewijzen, zijn slechts 10 tot ons gekomen, en in zijne „Theophania”, waarvan wij eene Syrische vertaling bezitten, geeft hij een overzigt van laatstgenoemde 2 werken. Ook zijn van hem „Eclogae propheticae” of eene aanwijziging der plaatsen uit het Oude Testament, die op den Messias betrekking hebben, nog voorhanden. Zijn belangrijkst geschrift is echter de „Kerkgeschiedenis” geschreven tusschen 324 en 326. Hij heeft bij het opstellen daarvan gebruik gemaakt van archieven, kerkelijke boekerijen, bibliotheken van geleerden, overleveringen, gevraagde inlichtingen en eigene ervaringen, en het draagt, hoeveel ook hier en daar aan de critiek en aan eene volkomene onpartijdigheid ontbreken moog, over het geheel den stempel van goede trouw en geloofwaardigheid.

Het bestaat uit 10 boeken, loopt tot aan het jaar 325, werd door Sócrates, Sozomenus, Theodoretus en Evagrius vervolgd, en in het Latijn vertaald en tot aan 395 voortgezet door Rufinus. Het is bij herhaling uitgegeven, — nog in 1839 door Closz. Van zijne overige geschiedkundige werken, die nog aanwezig zijn, noemen wij: „Het leven van Constantijn (in 4 boeken)”, — eene „Lofrede op Constantijn”, — en eene verhandeling over de „Martelaars van Palaestina”. Zijne leerstellige en uitlegkundige werken zijn minder belangrijk. Intusschen vindt men ook daarin uittreksels uit geschriften, die reeds lang zijn verloren gegaan.

Eusébius van Emésa, een Grieksch kerkvader der 4de eeuw. Hij werd geboren te Edessa, ontving zijne opleiding te Caesaréa en in Antiochia, en behoorde tot de leerlingen van Eusébius Pámphili en tot de vrienden van Eusébius van Nicomedië. Hij was een schrander en geleerd uitlegger der gewijde schrift in den geest der Antiocheensche school en een vijand van alle kerkelijke spitsvondigheden. Te vergeefs bood de Synode te Antiochia hem in 341 den zetel aan van patriarch van Alexandria, maar hij aanvaardde het bestuur over het kleine bisdom van Emésa. Weldra echter nam hij zijn ontslag, omdat het volk hem als een toovenaar beschouwde. Nu begaf hij zich naar Antiochia, waar hij de leermeester werd van Diodorus van Tharsus en in 360 overleed. Van zijne talrijke uitlegkundige en leerstellige werken en van zijne vele verweerschriften zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. — Men moet hem niet verwarren met zekeren Eusébius van Alexandría, van wien 21 homilieën tot ons zijn gekomen; deze toch werden blijkbaar in de 5de of 6de eeuw opgesteld.

Eusébius van Nicomedië, patriarch van Constantinopel en den opvoeder van keizer Julius, met wien hij vermaagschapt was. Hij werd eerst bisschop van Berytus en daarna van Nicomedië. Hij was een vriend van eene gezonde uitlegkunde en van eene eenvoudige dogmatiek, zoodat hij op de Synode te Nicaea optrad als de verdediger van Aríus, den vriend zijner jeugd, en zich later met Eusébius van Caesaréa aan het hoofd stelde eener middenpartij, die den naam van Eusébianen ontving. Onder Constantijn de Groote leefde hij eenigen tijd in ballingschap, doch weldra kon hij terugkeeren en verkreeg, in strijd met de voorschriften der Kerk, door eene magtspreuk des Keizers het bisdom in de hoofdstad (338). Hij was voorzitter van de Synode van Antiochia (341), waar het Semi-Arianismus voor de Kerk in het Oosten geldig werd verklaard. Kort daarna echter overleed deze schrandere, geleerde, gematigde en werkzame kerkvorst.

< >