Eurípides jongste der 3 groote Attische treurspeldichters, een zoon van Mnesarchus en Cleito, gesproten uit het Attische demos Phlya, werd geboren in het jaar 485 vóór Chr. Nadat hij zich, ingevolge een door zijn vader verkeerd begrepen orakel, aanvankelijk op de athletiek (worstelkunst) en daarna op het schilderen toegelegd had, wijdde hij zich aan de wijsbegeerte en welsprekendheid.
Hij hoorde de lessen van de meest beroemde mannen van zijn tijd, van Prodicus en Protágoras en vooral van Anaxágoras, wiens wijsgeerige denkbeelden hij zelfs in zijn treurspelen heeft opgenomen. Hij was voorts een vriend van Sócrates, hoewel deze 17 jaar ouder was dan hij, en de omgang met dezen heeft ongetwijfeld een aanmerkelijken invloed gehad op zijne godsdienstige gevoelens. In den regel hield hij zich verwijderd van vele staatszaken en wijdde zich in eenzame kalmte aan de beoefening der wetenschap en der poëzie. Hij was een van de eerste Atheners, die eene boekverzameling aanlegde, zoodat de blijspeldichters, vooral Aristóphanes, hem voorstelden als een kluizenaar, die zich onder boeken begroef. Het karakter van Eurίpides wordt voorgesteld als somber en gestreng, en meermalen openbaart zich in zijne geschriften een afkeer van de vrouwen, waarvan, naar de Atheners verzekerden, zijne eigene 2 echtgenooten Melíto en Choerile de oorzaak waren.
Men meent, dat hij op zijn 18de jaar reeds treurspelen schreef, doch eerst in 456 vóór Chr. bragt hij zijn eerste stuk „De Peliaden'' ten tooneele, en eerst in 442 verwierf hij den hoogsten prijs. In lateren tijd — omstreeks 408 — gaf hij gehoor aan eene uitnoodiging van Archelaus, koning van Macedonië, en begaf zich naar diens Hof te Pella. Hier stond hij bij dien Vorst in blakende gunst en vervaardigde er althans nog 2 drama's, namelijk „Archelaus” en „Bacchae", en overleed — volgens een zeer twijfelachtig verhaal door de honden verscheurd — tegen het einde van 407. Archelaus plaatste ter zijner eer te Methusa een prachtig gedenkteeken, en ook de inwoners van Athene deden hier ter plaatse een cenotaphium met een eervol opschrift verrijzen, om hierdoor hulde te brengen aan den grooten dichter. Later plaatste Lycurgus zijn standbeeld met die van Aeschylus en Sóphocles in den schouwburg van Attica's hoofdplaats.
Eurípides heeft niet minder dan 92 treurspelen vervaardigd, en van deze waren in latere eeuwen nog 78 — waaronder 3 van twijfelachtige echtheid — aanwezig, en wij bezitten daarvan, behalve fragmenten van sommige anderen, een getal van 19, te weten: „Alcestis”, — „Andrómache”, — „Bacchae",— „Hécabe (Hecuba)”, — „Hélena", —„Electra”, — „Heracleidae”, — „De razende Héracles”, — „Hicetides", — „Hippolytus", — „Iphigenia in Tauris”, —„Iphigenia in Aulis", — „Ion”, — „Medèa", — „Orestes", — „Rhesos (voorzeker niet van hem afkomstig)", — „Troades", — „en „Phoenissae". Deze stukken hebben eene zeer verschillende waarde, weshalve ook het oordeel over den schrijver zeer verschillend is. In elk geval pleegt men onregt, wanneer men bij het beoordeelen zijner stukken die van zijne 2 beroemde voorgangers tot maatstaf neemt. Eurípides heeft namelijk opzettelijk het standpunt van die beide mannen verlaten, om op te treden als de vertegenwoordiger der belangrijke omwenteling, die de Grieksche geest sedert den Peleponnésischen oorlog had ondergaan, waarbij de aloude sleur met betrekking tot geloof en zeden werd losgelaten. Hij maakt wel is waar gebruik van de fabelleer, maar hij schroomt er niet voor, de personen tot het peil van zijn dagelijksch leven te doen afdalen. Hierdoor verliest het treurspel den stempel van het grootsche, van het ideale, maar het wint tevens in realiteit en wordt een spiegel van het maatschappelijk verkeer. Eurípides is de eerste, die treurspelen geleverd heeft met eene verwikkeling, en zijne kracht bestaat vooral in het schilderen van hartstogten.
Zijne zwakheid ligt daarentegen in decompositie, daar in vele van zijne stukken de eenheid van handeling ontbreekt. Zij bestaan alzoo uit eene reeks van gebrekkig verbonden tooneelen, die stuk voor stuk meesterlijk behandeld zijn, maar geen goed geheel vormen In het begin van elk stuk plaatst hij eene voorafspraak, waarin de loop van het geheele treurspel wordt medegedeeld, en de ontwikkeling der handeling is dikwijls door wijsgeerige uitweidingen afgebroken. Het ontwarren van den knoop geschiedt veelal door een Deus ex máchina, — door de plotselijke en wonderdadige tusschenkomst van de eene of andere godheid. Ook de verhouding van het koor is bij hem aanmerkelijk gewijzigd, daar het eene meer ondergeschikte rol vervult en meer tot sieraad dient, dan een wezenlijk bestanddeel van het stuk uitmaakt. Daarentegen doet de dichter nu en dan dezen of genen tooneelspeler vrij lange liederen voordragen. — Tot de beste uitgaven der gezamenlijke werken van Eurípides behooren die van Kirchhoff (1855, 2 dln) en die van Nauck (1852. 2 dln, 2de uitgave).