Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Esthland

betekenis & definitie

Esthland of Estland, in het Latijn Estonia, door de Esthen Wiroma (Grensland) of Eesti Maa en Meie Maa (Ons land) genoemd, is de meest noordelijke der Russische Oostzee-provinciën en ligt tusschen 58°20' en 59°36' N.B., en 41°12' en 45°54' O.L. van Ferro. Het grenst ten noorden aan de Finsche golf, ten oosten aan het gouvernement Petersburg, ten zuiden aan Lijfland en het meer Peipoes, en ten westen aan de Oostzee.

Het heeft, met een 70-tal kleine eilanden, eene oppervlakte van bijna 370 □ geogr. mijlen, alsmede bijna 63/4 □ geogr. mijl van het meer Peipoes. De bodem is er over het geheel vlak, en slechts hier en daar verrijzen eenige lage heuvels, tusschen welke moerassen zich uitstrekken. De geheele noordkust verheft zich echter aanmerkelijk boven de oppervlakte der zee en vormt van Baltisjport tot Narwa een regten rotsmuur, waarop de golven breken. Over het geheel is de kust zandig en hier en daar met zwerfblokken bezaaid, doch men vindt er ook vette leem- en kleigronden. Groote wouden zijn er thans nog in het oostelijk en zuidelijk gedeelte.

De kust der Finsche Golf bestaat hoofdzakelijk uit digten kalksteen, waarin vele trilobieten en orthoceratieten voorkomen, in lagen ter dikte van 10 tot 20 Ned. el. Deze rust op een fijnkorreligen zandsteen, die zich aan de kust tot eene hooge van 40 Ned. el verheft en een grijsachtig-groenen leisteen tot grondslag heeft. In den zandsteen vindt men geene fossielen, maar volgens Engelhardt wel barnsteen.

De onderste kalksteenlagen bevatten dikwijls kleine korrels groenzand en zijn van den zandsteen door dunne lagen groenzand, door biteumineusen leisteen, door ijzerkies en door eene zeer dunne schelpkalklaag gescheiden, en deze tusschenliggende lagen hebben hier en daar eene dikte van 2 Ned. el. Volgens von Buch komt de Esthlandsche kalksteen met betrekking tot de versteeningen volkomen overeen met dien van Gothland, en behoort tot de overgangsvormen.

De bodem van Esthland is niet zeer mild. De oorzaak daarvan is echter niet zoozeer gelegen in zijne onvruchtbaarheid als in zijne ondoelmatige bewerking. Immers eerst sedert 25 jaren heeft de landbouw er eenigen vooruitgang ondervonden. Daarom zijn de grondbezittende edelen er in den regel niet rijk, en de huurboeren evenmin. Ook de burgerstand geniet er weinig welvaart, omdat de handel er nagenoeg niets beteekent. Vandaar, dat er velen zijn, die het land verlaten en naar andere gewesten van Rusland trekken, waar zij meer gelegenheid vinden, om door nuttigen arbeid in hunne behoeften te voorzien.

De grond wordt er besproeid, zonder de Zee en het meer Peipoes te rekenen, door 228 kleine meren en een groot aantal rivieren en beken. De voornaamste rivier is de Narowa, en van de overige noemen wij de Purz, de Sem, de Locksa, de Iagowal en de Brigitten, die noordwaarts naar de Finsche Golf, en de Kegel en de Kanofer, die westwaarts vloeijen. Er zijn onderscheidene zwavelhoudende, zoute en minerale bronnen. De lucht is er zuiver en gezond, doch het klimaat koud, daar de winter lang duurt, en er bijkans altijd winden waaijen, die zich niet zelden tot stormen verheffen. De gemiddelde temperatuur van het jaar is te Reval ruim 4,1° C., — die van den winter — 6°, en die van den zomer 15,5° C. Het aantal sneeuw- en regendagen bedraagt jaarlijks gemiddeld 130.

De voortbrengselen van den grond getuigen geenszins van grooten overvloed, maar zijn voldoende voor de behoeften der inwoners. Daartoe behooren rogge, garst, haver, een weinig tarwe, boekweit, hennep, vlas, hop en tabak, — voorts velerlei groenten. Ooftboomen vindt men er weinig, doch een overvloed van wilde bessen. Men heeft er even zooveel bouwals weideland, en de bosschen bestaan er voornamelijk uit naaldhout, — voorts heeft men er elzen- en berkenboomen.

Tot de wilde dieren behooren er de wolf, de vos, de beer, de haas en de eland, en tot de tamme het paard, het schaap, de geit, het zwijn, en het rund. De veestapel is er aanzienlijk. Aan de kust houden velen zich bezig met de vischvangst. De nijverheid staat er voor ’t overige op een lagen trap. De boeren weven linnen en wollen stoffen voor hunne kleeding. Op de eilanden bouwt men kleine vaartuigen, en op het vaste land bloeit de brandewijnstokerij.

Fabrieken zijn er nagenoeg niet te vinden. De handel bepaalt zich vooral tot Reval, Baltisjport en Hapsal en wordt belemmerd door gebrek aan bevaarbare rivieren. De uitvoer bestaat in graan, vlas, brandewijn, gezouten visch en huiden, — de invoer in haring, zout, zuidelijke vruchten, houten voorwerpen, zijden, wollen en katoenen stoffen enz., doch nadat Kroonstad nagenoeg den geheelen handel van dat gedeelte der Oostzee tot zich getrokken heeft, is in de havens van Esthland weinig vertier.

Het gouvernement Esthland heeft nog eenige voormalige voorregten behouden, onder anderen de onbelemmerde vervaardiging van brandewijn. Het staat onder den gouverneur-generaal der Oostzee-provinciën, die te Riga zijn zetel heeft, en is verdeeld in 4 districten. De 5 steden des lands zijn Reval, Wesenberg, Weiszenstein, Hapsal en Baltisjport, — voorts heeft men er 47 gemeenten met 571 landgoederen. De heerschende godsdienst is er de Luthersche, en de bevolking telt er ruim 322.000 zielen.

Met betrekking tot de inwoners maakt men onderscheid tusschen Esthen en Esthlanders; deze laatste zouden zich gekrenkt gevoelen, zoo zij met de eersten werden gelijk gesteld. De Esthen hebben hunne eigene taal, en de Esthlanders spreken een Duitschen tongval. In lateren tijd heeft ook het Russisch zich ingang weten te verschaffen in Esthland.

De naam Esthland (Oostland) staat reeds vermeld bij Adam van Bremen (1080), die het land tusschen de Düna en de Newa daarmede bestempelt. Snorro Sturleson noemt het Eystland en de bewoners Eysten. Deze waren Heidenen tot in de 11de en 12de eeuw.

In 1158 werden kooplieden uit Bremen door storm derwaarts geslingerd, waarna zij er zich gedeeltelijk vestigden.

Aan de Noormannen was de kust van Esthland reeds vroeg bekend, zoodat zij meermalen derwaarts hunne rooftogten uitstrekten. Koning Waldemar van Denemarken ondernam in 1170 een glansrijken krijgstogt tegen de stoutmoedige zeeroovers van Koerland, Oesel en Esthland, en Järl I plunderde in 1191 het oostelijk gedeelte des lands. Terwijl bisschop Meinhard (1192) en Albrecht (1198) uit Riga oprukten om Lijfland te veroveren en met hulp der Zwaardbroeders tot bij Esthland doordrongen, werd dit laatste overweldigd door Kanoet of Knoet VI, koning van Denemarken in 1201. Hij dwong de inwoners, om het Christendom te belijden, dat er vruchteloos door Meinhard verkondigd was, stichtte Reval en deed er een bisdom verrijzen.

Waldemar II, koning van Denemarken, verscheen in 1219 met 1500 schepen voor Reval, veroverde den toenmaligen Esthenburg „Lindanisse", doopte de Heidenen, die zich nog niet tot het Christendom hadden bekeerd, verdeelde het land in leenen, en schonk Oesel aan de Zwaardbroeders. Eerst in 1237 echter werd Esthland aan Denemarken toegekend. Wèl zochten de Esthen in 1343 het drukkende juk te verbrijzelen, doch zij werden onderworpen, waarna Waldemar III in 1347 het land verkocht aan de ridders der Duitsche Orde, die het aan Lijfland toevoegden.

Nu werd er het lijfeigenschap ingevoerd, hoewel de steden door den handel begonnen te bloeijen. De Esthen kwamen meermalen in opstand, doch dit verergerde hun toestand, die eindelijk weinig verschilde van dien der slavernij. Het volk zag zich tevens gewikkeld in de oorlogen en lotsverwisselingen der Duitsche Orde. Op den Vrede van 1503 volgde de Hervorming, die er door het legerhoofd Walther von Plettenberg begunstigd werd. In 1558 ontstond er een oorlog met Rusland, waarin alleen Reval met goed gevolg stand hield, en daar de Duitsche Orde meer en meer tot magteloosheid verviel, huldigden de Esthen in 1561 uit eigen beweging het gezag van Zweden.

Inmiddels bleven de bloedige oorlogen met Rusland en Polen voortduren, en de Russen veroverden in 1577 het geheele land met uitzondering van Reval. In 1580 werd het land door de pest geteisterd, in 1581 door de Zweden overweldigd, in 1590 door de Russen en in 1600 door de Polen aangetast, totdat Gustaaf Adolf er in 1621 vastheid gaf aan de Zweedsche heerschappij. Gedurende zijne regéring en onder de leiding van zijn leermeester Skythe, dien hij tot gouverneur der Oostzee-provinciën benoemd had, kwam voor de Esthen veel goeds tot stand.

De heerendiensten werden beperkt, de regtspleging aanmerkelijk verbeterd, en bij de stichting der universiteit te Dorpat het belang der Esthen behartigd. De opvolgers des Konings volgden het ingeslagen spoor, en had Karel XI langer geleefd, dan ware reeds in dien tijd de lijfeigenschap verdwenen. Karel XII werd door zijne veelvuldige oorlogen verhinderd, om voort te gaan op dien weg, en toen na het bezwijken van Reval geheel Esthland bij den Vrede van Nystadt in 1721 aan czaar Peter van Rusland werd toegekend, was het uitzigt op vrijzinnige hervormingen verdwenen.

Ja, de drukkende heerendiensten keerden terug, en ook de bevolking was magteloos en lusteloos door uitputting. Door eene ukase van 3 Julij 1783 werd Esthland in een stadhouderschap herschapen en in 5 districten verdeeld, welke verdeeling later een paar maal gewijzigd werd.

< >