Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Erkenning

betekenis & definitie

Erkenning heeft in regten nog eene engere, meer spicifleke beteekenis, dan de algemeene van bekentenis. (Zie aldaar.) Zij is eene verklaring afgelegd door iemand — zoowel man als vrouw — dat een natuurlijk kind zijn kind is. Natuurlijke kinderen, ook onwettige genaamd, zijn de kinderen, die niet zijn geboren gedurende of ten gevolge van het huwelijk hunner ouders. Natuurlijke in engeren zin, worden zij genoemd, wier ouders niet door een bestaand huwelijk of door te naauwe verwantschap verhinderd waren, om tezamen een wettig huwelijk aantegaan; anders zijn ze in overspel of bloedschande verwekt. De afstamming van natuurlijke kinderen — in den engeren zin — kan alléén blijken door eene erkenning: zij is óf vrijwillig, zoo de ouders, of een hunner, die verklaring uit zich zelven hebben afgelegd, óf gedwongen, wanneer de verwantschap bij regterlijk vonnis is geconstateerd.

Geboorteacte en bezit van staat leveren hen voor de afstamming geen bewijs op zooals zij dat wél doen voor wettige kinderen. Overspelige en bloedschandige kinderen kunnen niet erkend worden, voor hen bestaat geene verwantschap volgens de wet; een bewijs daarvan komt dus niet te pas. Alleen de kinderen geboren uit ouders, die zonder dispensatie van den koning geen huwelijk konden aangaan, kunnen na bekomene dispensatie bij huwelijksacte worden erkend. De erkenning kan plaats hebben onverschillig hoe oud de erkende is; zelfs vóór zijne geboorte of na zijn dood. Zij is eene geheel persoonlijke handeling. Zelfs minderjarigen zijn daartoe bevoegd, mits zij daarbij vrij zijn van dwang, dwaling, bedrog of verleiding, zij geschiedt door hen zelve; niet door hun wettigen vertegenwoordiger; zij behoeven hun bijstand zelfs niet.

De moeder is ten allen tijde er toe bevoegd; om als ouder een kind te erkennen, moet men althans 19 jaar oud zijn. De erkenning kan wel plaats hebben in strijd met de werkelijkheid, zoo zij niet betwist en vernietigd wordt, blijft zij in hare volle kracht bestaan. Zij kan niet stilzwijgend geschieden; eene uitdrukkelijke verklaring bij authentieke acte is noodig, maar elke authentieke acte is daartoe ook geschikt en voldoende, b. v., de geboorte-acte van ’t kind, de huwelijksacte der ouders, en elke andere acte van den burgerlijken stand. Ieder erkent slechts voor zich, de erkenning van een der ouders bewijst niets omtrent ’t vader- of ’t moederschap van de andere. Maar geene erkenning van een natuurlijk kind zal gedurende het leven van de moeder worden aangenomen, wanneer zij niet in die erkenning heeft toegestemd; geschiedt zij na het overlijden der moeder, dan heeft zij geen ander gevolg dan alleen met opzigt tot den vader.

Eene erkenning kan betwist worden door allen, die daarbij belang hebben; door de andere der ouders; het erkende kind en zijne erfgenamen; door de erfgenamen van hem, die de erkenning deed; door hem, die ’t zelfde kind heeft erkend, enz. De betwisting kan geschieden op grond, óf dat de erkenning in strijd is met de waarheid, óf dat zij niet voldoet aan de vereischten der wet.

Door de erkenning wordt de vroeger regtens onbekende vader of moeder bekend, en wordt de betrekking in ’t leven geroepen, waarin het kind tot zijne ouders staat, en ook tot anderen, voor zoover eene natuurlijke bloedverwantschap wordt aangenomen. Het kind komt onder de magt en voogdij van hem, die het erkende; het krijgt aanspraak op het erfgenaamschap en zelfs op een wettelijk erfdeel; het staat tegenover zijne ouders wel in soortgelijke, maar in minder bevoorregte stelling, als de wettelijke kinderen; tegenover de verwanten der ouders werkt door de erkenning erkend geworden verwantschap slechts in enkele opzigten.

De burgerlijke betrekkingen aan de verwantschap verbonden treden door de erkenning in het leven, zoowel voor ’t vervolg als voor het verledene. Wat vroeger regtens onbekend was, is nu bekend. De erkenning staande huwelijk door een der echtgenooten gedaan ten voordeele van een natuurlijk kind, hetwelk hij vóór zijn huwelijk bij een ander persoon, dan zijn echtgenoot verwekt heeft, kan noch aan dien echtgenoot, nog aan de kinderen uit dit huwelijk geboren schade toebrengen. Volledig gevolg heeft in dit geval de erkenning pas na de ontbinding van dat huwelijk zoo daaruit geene nakomelingen overblijven. Bij gebreke van vrijwillige erkenning kan een onderzoek en eene uitspraak van den regter worden uitgelokt, vooral door ’t kind zelf, dat zijn staat wil inroepen als natuurlijk kind van een bepaalden vader of moeder, maar ook door andere belanghebbenden.

De uitspraak heeft 't zelfde gevolg als de vrijwillige erkenning. Zij kan slechts gevraagd worden in de gevallen, waarin ook de erkenning mogelijk zou zijn, en kan door dezelfde personen betwist worden, die de erkenning zouden kunnen tegenwerken. Het beroep op eene eens wettig gebleken natuurlijke afstamming is even onbepaald toegelaten, als die op eene wettige afstamming. Zoolang zij niet wettig gebleken is, is het onderzoek naar het vaderschap verboden; de beweerde afstamming van eenen nog niet als zoodanig bekenden vader mag niet aan het onderzoek en de beslissing des regters worden onderworpen, dan alléén in het geval van verkrachting of schaking, wanneer het tijdstip, waarop het misdrijf begaan is met dat van de zwangerschap overeenstemt. Voor het onderzoek naar ’t moederschap, een veel ligter op te sporen en bewijsbaar feit, bestaat geene beperking.

Erkenning van onderhandsche — dat is, alle niet authentieke — geschriften en der daaronder geplaatste handteekeningen is een essentieel bestanddeel van de bewijskracht in regten van die stukken. Het onderhandsch geschrift, of — zoo het onderteekend is — de onderhandsche acte, levert ten aanzien van de onderteekenaars en hun erfgenamen en regt-verkrijgenden eerst dan hetzelfde volledige bewijs op, als authentieke geschriften als het erkend is door dengene, tegen wien men zich daarop beroept, of dat het op eene wettige wijze voor erkend kan worden gehouden, b. v., als de tegenpartij, daartoe aangemaand, in gebreke blijft zich over het stuk uit te laten. Want hij, tegen wien men zich op een onderhandsch geschrift beroept, is verpligt zijn schrift of zijne handteekening stellig te erkennen of te ontkennen; zijne erfgenamen of regt-verkrijgenden kunnen volstaan met te verklaren, dat zij het schrift of de handteekening niet erkennen als het schrift of de handteekening van hem, dien zij vertegenwoordigen. Ontkennen of niet erkennen is hier dus niet hetzelfde. Indien het schrift of eene handteekening wordt ontkend of niet erkend, als afkomstig van hem, wien de partij het toeschrijft, dan beveelt de regter, dat de echtheid daarvan aan een geregtelijk onderzoek van deskundigen worde onderworpen.

< >