Ercilla y Zuniga (Don Alonzo de), een Spaansch dichter, geboren te Madrid den 7den Augustus 1733, erfde, na den vroegtijdigen dood van zijn vader Fortunio Garcia, van zijne moeder, die aan het Hof van Isabella, de gemalin van keizer Karei V, verkeerde, den naam van Zuniga, werd page bij den infant Philippus en bezocht met dezen de Nederlanden, een gedeelte van Duitschland, Italië en Engeland. Voorts nam hij deel aan een veldtogt in Chili, en de moed, waarmede de Araucanen streden, vervulde hem met zoo groote geestdrift, dat hij besloot, dien oorlog tot het onderwerp te kiezen van een heldendicht. Aanstonds maakte hij een begin en somtijds moest hij zich bij gebrek aan papier met stukjes leder behelpen. Het vermoeden, dat hij oproer had helpen stichten, bragt hem voor de regtbank, en hij bevond zich reeds op het schavot, toen zijne onschuld aan den dag kwam.
Diep gekrenkt keerde hij nu naar Spanje lenig en volbragt eene reis door Frankrijk. Italië. Duitschland, Bohemen en Hongarije. Voorts trad hij in 1570 te Madrid in het huwelijk, werd tot ridder van Sant-Jago benoemd en trad daarna in dienst als kamerheer bij keizer Rudolph II. Toen hij in 1580 naar Spanje’s hoofdstad terugkeerde, deed hij er vergeefsche pogingen, om zich een behoorlijk bestaan te verschaffen, zoodat hij er in 1595 in de grootste armoede overleed. Zijn historisch-episch gedicht „La Araucana” behelst hoofdzakelijk eene getrouwe schets der gebeurtenissen en onderscheidt zich zoowel door keurigheid van taal als door echt-épische frischheid, — vooral de eerste afdeeling, die in 1569 te Madrid verscheen. De tweede volgde in 1578 en de derde in 1590. Eene der beste uitgaven is die van 1821 (Madrid) in 2 deelen.