Erckmann-Chatrian is de naam, waaronder de Fransche romandichters Emïle Erckmann en Alexandre Chatrian hunne gezamenlijk geschrevene romans in het licht zenden. Eerstgenoemde werd geboren te Pfalzburg den 20sten Mei 1822, vertrok naar Parijs om in de regten te studéren, maar hield er zich nagenoeg uitsluitend met de letteren bezig, zoodat hij eerst na verloop van 15 jaar zijn derde examen deed. — De tweede, geboren den 18den December 1826 in het gehucht Soldatenthal der gemeente Abreschwiller bij Pfalzburg, werd bij de vaderlijke glas-industrie geplaatst, begaf zich voorts naar de Belgische glasfabrieken, doch keerde weldra in de ouderlijke woning terug, om zich onverdeeld aan de letterkunde te wijden. Hij vond eene betrekking aan het Collége te Pfalzburg en sloot daarna het verbond der vriendschap met Erckmann. Sedert dien tijd werkten zij gemeenschappelijk, doch hunne eerste voortbrengselen maakten weinig opgang.
Voor het feuilleton van het in 1848 gestichte dagblad „Le Démocrate du Rhin” leverden zij „Le sacrifice d'Abraham”, — „Le Bourgemaitre en bouteille”, — „L’oeil invisible”, — „La tresse noire”, enz. Wegens eenheid in opvatting en stijl dacht aanvankelijk niemand, dat zich onder dien dubbelen naam werkelijk 2 schrijvers verscholen. Tevens werkten zij voor het tooneel. Een drama „Le chasseur des ruines” werd onder voorbehoud van eenige ververanderingen, waartoe de auteurs echter niet konden besluiten, door het Théâtre Ambigucomique te Parijs aangenomen, en een ander, „L’Alsace en 1813”, te Straatsburg opgevoerd, doch weldra door den prefect verboden. De beide schrijvers zochten van den beginne af fantastische romans te leveren in den trant van Hoffmann, of hun tijd met levendige kleuren voor te stellen.
Zij schreven vele novellen, die echter te zeer op Duitsche leest geschoeid waren, om te Parijs bijval te vinden. Dit maakte hen zoo moedeloos, dat Erckmann weder naar de regtsgeleerdheid begon om te zien, terwijl zijn vriend Chatrian eene betrekking bij de spoorwegen aannam. Hun eerste groote roman, „L’illustre docteur Matheus”, in den trant van Hoffmann geschreven en in 1859 in het licht verschenen, maakte echter opgang, en van dien tijd af klom hun roem van dag tot dag. Tot hunne belangrijkste romans behooren: „Contes fantastiques (1860)”, — „Contes de la montagne (1860)”, — „Maître Daniel Rock (1861)”, — „Contes des bords du Rhin (1862)”, — L’invasion ou le fou Véglof (1862)”, — Le joueur de clarinette”, — „La taverne du jambon de Mayence”, — „Les amoureux de Cathérine (1863)”, — „Madame Thérèse ou les volontaires de 92 (1863)”, — „L’ami Fritz (1864)”, — „L'histoire d’un conscrit de 1813 (1864)’’, — „Waterloo, suite du conscrit de 1813 (1865)”, — „Histoire d'un homme du peuple (1865)”, — „La maison forestière (1866)”, — „Le blocus, épisode de la fin de l'empire (1867)”, — „La Guerre (1868)" — „Histoire d’un paysan (1869, 4 dln)”, hun hoofdwerk, bevattende eene schildering der groote Omwenteling, verdeeld in de afdeelingen „Les Etats généraux, — La Patrie en danger”, — „L’An I de la République”, — en Le citoyen Bonaparte” — en door Loodeesen in het Nederlandsch vertaald, — „Le plébiscite”, — en „Histoire d’un sous-maître (1871)”. Hun tooneelspel „Le juif polonais” werd in 1862 met goed succès in het Théâtre-Cluny ten tooneele gebragt.