Epinay (Louise Florence Petronelle d'), bekend door hare betrekking tot Rousseau, werd geboren in 1726 en was de dochter van den Franschen officier Tardieu d'Esclavelles, die in 1735 als brigadier in de Nederlanden overleed. Zij was schoon, beminnelijk en rijk begaafd naar den geest, en trad in het huwelijk met den rijken pachter-generaal d'Epinay, die tot hare bloedverwanten behoorde. Terwijl deze een losbandig leven leidde, zocht zij het gezelschap van letterkundigen en wijsgeeren, en kwam in 1745 ook in aanraking met Rousseau. Haar gemaal bezat, behalve het landgoed Epinay, het kasteel Lachevrette bij St.
Denis. In het park aldaar, digt bij het bosch van Montmorency, verhief zich een klein gebouwtje, de „Ermitage” genoemd, dat zeer in den smaak viel van Rousseau. Zij liet het voor hem in orde brengen en verrustte hem met het voorstel, om er zijn verblijf te houden. Na lange weifeling nam hij het aan en betrok in het voorjaar van 1756 de Ermitage, die hjj tot in den winter van het volgende jaar — tot aan de vredebreuk met mevrouw d'Epinay — bewoonde. Immers de baron Grimm, door Rousseau aan haar voorgesteld, was inmiddels haar gunsteling geworden, en deze verlangde, dat Rousseau haar naar Zwitserland zou begeleiden, om een misstap te bemantelen, waaraan de baron niet onschuldig was.
Rousseau weigerde, en zijn verhuizen in den winter was hiervan het gevolg. Hij heeft die gebeurtenis in zijne „Confessions” medegedeeld. Ook mevrouw d'Epinay schreef „Mémoires (1818, 3 dln)”, zonder evenwel daarvan iets te vermelden. Voorts heeft men van haar „Les conversations d’Emilie (1774, 2 dln)”, — „Lettres à mon fils (1758)”, — en „Moments heureux (1752)”, welke beide laatste echter door sommigen voor onecht worden gehouden. Zij overleed den 17den April 1783.