Enten is in het algemeen het overbrengen van eene loot op een anderen stam, ten einde haar op dezen te doen groeijen. Men verkrijgt hierdoor de zekerheid, dat gemelde edele loot na voldoenden groei dezelfde gewenschte vruchten zal voortbrengen als de stam, waarvan zij is ontleend. Het doel van het enten is derhalve veredeling van het boomgewas.
Hoofdzakelijk wordt het bij gewassen met pitvruchten in toepassing gebragt, terwijl bij boomen met steenvruchten meer het oculéren in zwang is. Het enten kan op 4 verschillende wijzen geschieden, namelijk:
— in de kloof, wanneer men een minder edelen stam ter hoogte van ongeveer 1/2 Ned. el boven den grond afsnijdt en in het bovenvlak eene verticale insnijding of kloof maakt, waar het wigvormig bijgesneden entlot wordt ingeplant, — in den bast, waarbij de loot, na eene verticale insnijding in den bast, tusschen dezen èn het hout gestoken wordt, — door te lasschen, wanneer men een stam en eene loot onder denzelfden scheeven hoek afsnijdt en ze daarna regtstandig op elkander plaatst, — en door te zuigen, waarbij men een tak van den edelen boom door de kloof van den minder edelen stam leidt zonder den tak vooreerst af te snijden.
Om bij die verschillende manieren van enten de kloven digt te maken, gebruikt men entwas, hetwelk bereid wordt door 2 deelen geel was, een deel hars en een deel terpentijn op een zacht vuur met elkaâr te laten smelten. Na de afkoeling maakt men er pijpen van. Sommigen voegen er een weinig vet of olie bij.
