Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Emigranten

betekenis & definitie

Emigranten of uitgewekenen noemt men eene groote hoeveelheid personen, die in een bepaald tijdperk wegens godsdienstige of staatkundige aangelegenheden hun vaderland verlaten en in afwachting van betere dagen naar elders de wijk nemen. Zij zijn dus onderscheiden van de ballingen, die veroordeeld zijn om zich naar elders te begeven, en van de landverhuizers, die zich in andere oorden wenschen te vestigen ter verbetering van hun stoffelijken toestand en geen plan hebben om terug te keeren.

Emigranten waren zij, die de Israëlietische godsdienst beleden en in de dagen van Ferdinand en Isabella Spanje verlieten voor de bedreiging der Inquisitie, — zij, die bij den val van het Byzantijnsche rijk naar elders trokken, om aan de heerschappij der Turken te ontkomen,— de réfugiés, die, als aanhangers der Hervorming, zich ten tijde van Lodewijk XIV na de opheffing van het edict van Nantes naar de Nederlanden en naar andere rijken begaven, — en vooral zij dragen dien naam, die zich na het uitbarsten der Groote Omwenteling van 1789 uit Frankrijk naar Duitschland begaven. Zij werden eerlang, vooral.in de dagen van het Schrikbewind, door duizendtallen gevolgd, die hun leven in gevaar zagen. Vooral de edelen, de priesters en de monniken vloden heen en overstroomden, behalve Duitschland, ook België, Piémont, Zwitserland en ons Vaderland. Slechts weinigen waren in de gelegenheid geweest, om hun vermogen te redden, en de meesten leefden in de uiterste bekrompenheid. Te Coblenz bevonden zich de Prinsen van den bloede met hunne hofhouding, ministers, ambtenaren en krijgsoversten, en het buitenlandsche Frankrijk, zooals men het noemde, onderhield betrekkingen met de vreemde mogendheden, die de revolutie afkeurden. Die houding verbitterde de mannen der Omwenteling en verergerde den toestand des Konings. Zelfs ontstond onder aanvoering van Condé een emigranten-Ieger, dat zich met het Pruissische leger vereenigde, om naar Frankrijk te trekken, maar aldaar de grootste verontwaardiging wekte.

Dientengevolge werden in Frankrijk harde maatregelen genomen tegen de emigranten en hunne goederen verbeurd verklaard. Het was op straffe des doods verboden, hen te ondersteunen of betrekkingen met hen te onderhouden. Dertig duizend personen werden op de emigranten-lijst geplaatst en voor altijd uit Frankrijk gebannen, hoewel velen van hen de wapens niet wilden opvatten tegen hun vaderland. Eerst na de mislukte pogingen om te Quiberon te landen (1795) verloren de emigranten den moed, om Frankrijk met geweld van wapenen te herwinnen. Het corps van Condé moest zich na den vrede van Luneville ontbinden, en de ongelukkigen zochten een toevlugtsoord in Rusland.

Reeds onder het Directoire werden intusschen door velen pogingen aangewend, om veilig in Frankrijk terug te keeren, en de algemeene amnestie, door Bonaparte als eerste consul uitgevaardigd, werd door velen met blijdschap begroet. De overigen mogten eerst na den val des Keizers hun vaderland wederzien, waar zij door de Bourbons met waardigheden en weldaden werden overladen. Volgens de grondwet van 1814 konden zij echter hunne goederen en adellijke voorregten niet herkrijgen, terwijl hun eindelijk door eene wet van 27 April 1825 eene zekere schadevergoeding werd toegekend. De willekeurige uitdeeling van deze gaf echter aanleiding tot haat en wrok, zoodat na de Julij-revolutie door de wet van 5 Januarij 1831 aan het verleenen dier schadevergoeding een einde werd gemaakt.

< >