Emancipatie, afkomstig van het Latijnsche woord emancipatio (bevrijding), beteekende bij de oude Romeinen het ontslaan van een kind van het vaderlijk gezag, — voorts in het algemeen de vrijmaking van een persoon uit een toestand van afhankelijkheid.
Men spreekt in onze dagen van de emancipatie der slaven of van de opheffing der menschonteerende slavernij, — van de emancipatie der Israëlieten of van het opheffen der beperkende staatkundige bepalingen, waaronder zij in sommige Staten gebogen gaan, — en van de emancipatie der vrouwen, of van de bevrijding van deze uit den engen kring der afhankelijkheid, waarin zij als huismoeders zijn geplaatst. — Ook gewaagt men van de emancipatie van het vleesch of van de volkomene vrijheid, om de begeerlijkheden des ligchaams in te willigen, — van de emancipatie der Kerk met betrekking tot den Staat, — en van de emancipatie der school met betrekking tot de kerkgenootschappen. Vóór 1829 sprak men in Groot-Brittanje van de emancipatie der R. Katholieken, of van de vernietiging der wetten, die deze verhinderden, zitting te nemen in het Parlement.