Slavernij noemt men den toestand, waarin een mensch, beroofd van zijne vrijheid, als eene zaak behandeld en als zoodanig als de eigendom van een ander beschouwd wordt. In de Oude Wereld was de slavernij, als steunpilaar van de maatschappelijke gesteldheid, algemeen verspreid; men bediende zich namelijk tot het verrigten van huiselijke bezigheden of tot het uitvoeren van bedrijfwerkzaamheden meestal van slaven, en deze waren inzonderheid in overouden tijd meestal krijgsgevangenen. In de dagen der Oudheid bestond de slavernij zoowel bij de Oostersche volken als bij de Grieken en Romeinen; bij deze laatsten was de slavernij eene eigenaardige regts-instelling. De slaaf (servus) bezat volgens het Romeinsch regt, dat het ontstaan van slavernij ook voor schulden toeliet, geene persoonlijkheid en dus ook geene regten.
Hij was als zaak een voorwerp van handel; kinderen van slaven waren slaven wegens hunne afkomst, en de eigenaar had de vrije beschikking over het leven en den dood zijner slaven. Wat de slaaf verdiende, behoorde aan zijn meester. Eerst langzamerhand ontwikkelde zich de bevoegdheid van den slaaf, om ook zelf eenigen eigendom (peculium) te verwerven, waardoor de mogelijkheid ontstond van zich vrij te koopen. Maar ook de vrijgelatenen (libertini) bleven met betrekking tot hunne voormalige meesters nog altijd in een toestand van afhankelijkheid. Ook waren de soorten van vrijlating (manumissio) zeer verschillend. Zij kon geschieden door uitersten wil (per testamentum) of door eene plegtige regtshandeling voor den magistraat (per vindictam) of ook daardoor, dat de eigenaar zijn slaaf als vrij burger deed inschrijven (per censum), — voorts door toezending van een vrijbrief (per epistolam) of eindelijk door eene eenvoudige verklaring (inter amicos, per mensam, per convivium). De bejegening der slaven, die in grooten getale tot zeer verschillende werkzaamheden werden gebruikt, gaf meermalen door hare willekeur en woestheid aanleiding tot een slaven-oproer, ja, zelfs tot slaven-oorlogen, inzonderheid nadat het tegen het einde der Republiek gewoonte was geworden, slaven tegen wilde dieren en ook tegen elkander in een strijd op leven en dood in het worstelperk te zenden. Vooral zag zich de Republiek bedreigd door het oproer van Spartacus.
Toen het Christendom allengs de staatsgodsdienst werd in het Romeinsche Rijk, had er slechts eene verzachting plaats der slavernij; zij zelve trotseerde de vernietiging van het Westersche Rijk. Bij de Germaansche volken vormden de onvrijen, uit onderworpenen en krijgsgevangenen ontstaan, een afzonderlijken stand, en wie er toe behoorden, zagen zich in den loop der middeneeuwen in hoorigen of lijfeigenen veranderd. — Zachter van aard was weleer de slavernij bij de bewoners van het Oosten; aldaar, bepaaldelijk in Egypte, Arabië, Marokko, Perzië en Turkije, is zij zelfs voor de beschaving van onzen tijd niet geweken. Is er ook, bijv. in Turkije, de openlijke slavenhandel verboden, de slavernij woekert er voort in het geheim en de harems der aanzienlijken worden er niet alleen van Negerslaven, maar ook van blanke vrouwen uit Circassië en Georgië voorzien. In Algiers, Tunis, Tripoli en Marokko heeft de handel met Christenslaven, verbonden met zeeroof, tot in de 19de eeuw geduurd; eerst in 1842 werd de slavenhandel verboden, en in 1846 de slavernij opgeheven door den Bey van Tunis. In het binnenland van Afrika echter bestaat nog altijd, in weerwil van het ernstig verzet van Engeland, een uitgebreide slavenhandel, welke blijkbaar door het winstbejag van zich Christenen noemende handelaren op de ergerIijkste wijze nog bij voortduring begunstigd wordt. De handel in Negerslaven is reeds in overouden tijd ontstaan. Van ouds waren zwervende horden der Sahara gewoon, Negers te rooven of hen van de hoofden in ruil te ontvangen, om hen aan de bewoners van den oever der Middellandsche Zee te verkoopen. Men meent, dat te Lissabon het eerst de Portugees Gonzales (1434) Negers in den handel heeft gebragt.
Dit vond in Spanje navolging, en eerlang waren er onderscheidene markten, die tot in de 16de eeuw in stand beleven. Die afschuwelijke menschenhandel nam vooral sterk toe bij de ontdekking van Amerika. Men zegt, dat de priester Las Casas aan het Spaansch Bewind het voorstel gedaan heeft, in de Nieuwe Wereld Negers in de suikerplantaadjes en in de mijnen te doen werken, omdat de Indianen daartoe niet sterk genoeg waren. Karel V verleende in 1517 aan Vlaamsche schepen het voorregt (assiënto), jaarlijks 4000 Afrikaansche slaven naar Amerika te vervoeren, en deze assiënto-handel werd allengs aan onderscheidene volken vergund. Ook Engelschen en onder deze de vermaarde Francis Drake, Nederlanders, Franschen, Denen en zelfs Noord-Amerikanen namen er deel aan. De voortduring van dien verfoeijelijken Negerhandel werd krachtig bestreden door de Kwakers, en sedert 1778 ondersteunde vooral William Wilberforce die pogingen in het Parlement, totdat in 1807 de „Abolition-act of slavery” werd aangenomen, volgens welke de Engelsche Negerhandel met 1 Januarij 1808 moest ophouden. De onderhandelingen der Groote Mogendheden te Londen leidden in 1816 tot de opheffing van den slavenhandel bij de Franschen, nadat reeds vóór 1814, bij den Vrede van Weenen, Spanje en Portugal afstand gedaan hadden van den slavenhandel ten noorden van den Evenaar. Spanje liet hem in 1817 tegen eene schadeloosstelling van 400000 pond sterling en Portugal in 1823 tegen eene van 300000 pond sterling geheel en al varen.
Ook Brazilië verbond zich daartoe op grond van overeenkomsten met Engeland van 1826 en 1830. Intusschen werd de Negerhandel nog altijd in ’t geheim voortgezet, en de in-vrijheid-stelling der zwarte slaven had in de Staten van Amerika slechts langzaam en gedeeltelijk plaats en ging met vele moeijelijkheden gepaard. Nadat namelijk in de eerste plaats de Britsche Regéring in 1830 al de slaven der Kroon in vrijheid had gesteld, volgde den 28sten Augustus 1833 de volledige emancipatie der slaven in de Engelsche Koloniën, terwijl de planters werden schadeloos gesteld met eene som van 20 millioen pond sterling, zoodat op eenmaal ongeveer 639000 slaven, op Jamaica alleen 322000, de vrijheid erlangden. Desgelijks werd in 1848 in de Fransche Koloniën, ten gevolge der Revolutie, de slavernij afgeschaft, en datzelfde geschiedde allengs in de Noordelijke Staten der Noord-Amerikaansche Unie. In Nederland waren reeds in 1818 en 1824 wetten uitgevaardigd tot wering en uitroeijing van den slavenhandel, maar eerst in 1849 kwam er de wet tot stand, waarin bepaald werd, dat met 1 Januarij 1860 de slavernij in geheel Nederlandsch Indië zou afgeschaft zijn, ja, dat van elders als slaven aangevoerde personen in het volle genot der vrijheid zouden treden, zoodra zij het grondgebied van Nederlandsch Indië hadden bereikt. Aan de slavenhouders werd bij de wet van 7 Mei 1859 eene schadeloosstelling toegekend van 50 tot 300 gulden voor elken vrijverklaarde.
Bij de wet van 8 Augustus 1862 werd de slavernij opgeheven in de kolonie Suriname met den 1sten Julij 1863. De vrijgemaakten bleven echter nog 10 jaar onder het toezigt van den Staat, opdat zij tot het familieleven zouden worden opgeleid. Voor elken slaaf werd aan den eigenaar 300 gulden toegekend, terwijl de Regéring premiën uitloofde voor den aanvoer van vrije arbeiders. Door diezelfde wet en op hetzelfde tijdstip werd de slavernij ook opgeheven op de eilanden Curaçao, Bonaire, Aruba, St. Eustatius en Saba, alsmede op het Nederlandsch gedeelte van St. Martin. Tot tegemoetkoming werd voor ieder vrijgelaten slaaf op eerstgenoemde eilanden 200 gulden en op St. Martin 30 gulden toegestaan. — In de Zuidelijke Staten der Noord-Amerikaansche Unie nam de slavernij inmiddels meer en meer toe, zoodat men erin 1860 ongeveer 4 millioen Negerslaven telde. Pogingen om er dien mensch-onteerenden gruwel af te schaffen bleven zonder gevolg, want men beschouwde de slavernij als onmisbaar voor de katoen-, tabaks- en suiker-cultuur. Het Missouri-Compromis van 1820, volgens hetwelk de slavernij in de gewesten boven 36° N.B. voor altoos verbannen zou zijn, werd in 1854 vernietigd door de Kansas-Nebraska-act, die het handhaven of afschaffen der slavernij eene particuliere aangelegenheid van elken Staat verklaarde. De republikeinsche partij kwam daartegen in verzet, en de verkiezing van Lincoln in 1860 bezorgde haar de overwinning, maar deed eerlang den Burgeroorlog uitbarsten. De emancipatie-oirkonde, den 1sten Januarij 1863 uitgevaardigd, welke aan alle slaven en aan hunne nakomelingen de vrijheid schonk, was een oorlogsmaatregel, maar werd door het Congrès op den 31sten Januarij 1864 bekrachtigd, tot wet verheven en in de constitutie opgenomen. Zij kon in 1865, na de onderwerping der Zuidelijke Staten, worden toegepast, terwijl de geheele vrijverklaring door doelmatige bepalingen geregeld werd. Daarop volgde in 1871 de emancipatiewet in Brazilië, terwijl voorts ook op Cuba in weerwil van een hardnekkigen tegenstand de vrijverklaring werd doorgezet. In het binnenland en ook aan de kust van Afrika blijft de afschuwelijke slavenhandel nog bestaan, en de ongelukkige slaven werden tot vóór korten tijd vandaar vooral naar Egypte en Turkije vervoerd. Op hoe vreeselijke wijze de zoogenaamde slavenjagt in Afrika de landen ontvolkt en de grootste gruwelen na zich sleept, is in de laatste jaren door Cameron, Livingstone en Stanley duidelijk aan het licht gebragt. Livingstone heeft berekend, dat er jaarlijks althans 350000 menschen worden weggesleept, doch dat van deze slechts 70000 levend de plaats hunner bestemming bereiken; ja, hij heeft beweerd, dat langs onderscheidene handelswegen van de 9 slechts 1 in het leven bleef. In een berigt van de anti-slavernijvereeniging te Londen werd het aantal Negers, jaarlijks met geweld van hunne vrijheid beroofd, op een half millioen geschat. Ook nog in den laatsten tijd heeft zich de Britsche Regéring met kracht tegen dat schandelijk bedrijf verzet. Door hare bemoeijing kwam in 1877 de afschaffing der slavernij op Madagascar tot stand. Almede is in dat jaar een verdrag tusschen Engeland en Egypte gesloten, waardoor de in- en uitvoer van Negerslaven in Egypte verboden en de verminking van jeugdige Negers met gestrenge straffen bedreigd wordt. Engelsche kruisers zijn daarbij bevoegd verklaard, slavenschepen op te brengen, die onder Egyptische vlag varen, terwijl omgekeerd Egyptische schepen de vaartuigen mogen nemen, die slaven aan boord hebben en de Engelsche vlag hijschen. Daarenboven heeft de onlangs afgetreden Khedive zich toen verpligt, de slavernij in Egypte binnen 7 en in de grensprovinciën en den Soedan binnen 12 jaar af te schaffen. Ook het aanvoeren van koeli’s in Zuid-Amerika en Australië wordt door Engeland tegengegaan, omdat die aanvoer in vele opzigten met den slavenhandel overeenkomt.