Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Elgin en Kincardine

betekenis & definitie

Elgin en Kindcardine (Thomas Bruce, graaf van), een Engelsch geleerde, die zich vermaard gemaakt heeft door de verzameling der „Elgin marbles (zie onder)”, was de telg van een geslacht, dat denzelfden stamvader had als koning Robert Bruce en in 1633 in Schotland de grafelijke waardigheid verkreeg. Hij werd geboren den 20sten Julij 1766 en kwam reeds op zijn 5de jaar in het bezit van de vaderlijke titels en goederen.

Hij studeerde op de universiteit van St. Andrews en te Parijs, ontving in Duitschland eene militaire opleiding, en werd officier bij het Engelsche leger, waar hij in 1837 den rang van generaal bekleedde. Hij was vooral werkzaam in diplomatische betrekkingen, — eerst in 1792 bij het Oostenrijksche Hof te Brussel, daarna te Berlijn, en in 1799 te Constantinopel. Bij zijn terugkeer door Frankrijk werd hij door Napoleon I in hechtenis gehouden en eerst in 1806 op vrije voeten gesteld. Wegens zijne willekeurige handelwijze bij het verzamelen der voortbrengselen van oude kunst, die gedeeltelijk zeer gehavend en verminkt werden, had hij menigen aanval door te staan, — vooral ook van Byron in den „Childe Harold.” Voorts ontving hij geene nieuwe aanstelling van de regering, doch bleef tot aan zijn dood pair van Schotland, lid van den geheimen raad (Privy council) en curator van het Britsch Muséum. Hij overleed te Parijs, waar hij zich gevestigd had, den 14den November 1841.

Zijn zoon James Bruce, graaf Elgin, geboren den 23sten Junij 1811, studeerde te Oxford en was fellow in Merton-Collége, toen de dood van zijn ouderen broeder hem den titel bezorgde van lord Bruce. In 1841 werd hij lid van het Parlement, maar kort daarna legde hij wegens het overlijden van zijn vader die waardigheid neder, dewijl geen pair van Schotland zitting mag hebben in het Lagerhuis. De toenmalige minister van Koloniën Stanley (thans graaf van Derby) benoemde hem echter in 1842 tot gouverneur van Jamaïca. Hij deed zijn best, om de welvaart van dat eiland te bevorderen en verwierf er de algemeene achting. In 1846 aanvaardde hij de moeijelijke betrekking van gouverneur-generaal van Canada, waar het in die dagen zeer onrustig was. Hij herstelde er aanstonds de kalmte, en zag zich in 1849 voor zijne diensten met het Engelsche pairschap beloond. Onder zijn bestuur werd de eerste spoorweg in Canada gelegd, en tegelijk met den bloei van handel en nijverheid vermeerderde er de bevolking door landverhuizing uit Europa. Eindelijk sloot hij er in 1854 het verdrag tusschen Canada en de Vereenigde Staten.

Bij zijn terugkeer in Engeland werd hij met de meeste onderscheiding bejegend. Zoowel eene portefeuille in het kabinet Palmerston ais het bewind van Australië wees hij van de hand, terwijl hij in 1857 de taak op zich nam, om eene verwikkeling met China aldaar tot een goed einde te brengen. Het uitbarsten van het oproer in Indië deed hem alhier geruimen tijd vertoeven, omdat hij er de medegebragte troepen beschikbaar moest stellen; doch zoodra hij zich behoorlijk bewegen kon, behandelde hij de zaken in China met zooveel geestkracht en voortvarendheid, dat reeds in Junij 1858 het verdrag van Tien-Tsin gesloten werd. Naauwelijks was hij in zijn vaderland teruggekeerd, waar hij het ambt van postmeester-generaal aanvaardde, toen hij nogmaals werd belast met eene expeditie naar China, die met den intogt in Peking en den vrede van 24 October 1860 eindigde. In 1862 werd hij onderkoning van Indië. Ook nu volbragt hij met den meesten ijver de pligten van zijne nieuwe betrekking, doch het noodlottig klimaat deed hem reeds den 20sten November 1863 te Dhoeramsalla in Pendsjaub bezwijken. — Zijn broeder Robert Bruce, militaire gouverneur van den prins van Wallis, overleed als generaal-majoor den 27sten Junij 1862, — en een andere broeder Frederik William Bruce werd in 1859 ambassadeur in China, en in 1865 te Washington, waar hij den 19den September 1867 overleed.

< >