Eekhoff (Wopke), een verdienstelijk Nederlandsch geschied- en oudheidkundige, geboren te Leeuwarden den 2den Maart 1809, werd, na op zijn 12de jaar de lagere school te hebben verlaten, in den boekhandel opgeleid en vestigde zich daar ter plaatse in 1839 zelf als boekhandelaar. Het jaar te voren was hij benoemd tot archivaris der stad Leeuwarden, dewijl hij, zijne neiging voor de beoefening van de Friesche geschiedenis volgende, reeds in 1828 door het Departement Leeuwarden der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen was bekroond en onderscheidene historische werken en bijdragen in het licht had gegeven of bewerkt. Het voornaamste daarvan was eene „Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden” in 2 deelen met kaarten en platen, in 1846 uitgegeven, waarop in 1851 eene „Beknopte geschiedenis van Friesland” volgde, welke beide werken door 8 of 900 inteekenaren begunstigd werden. Verder bewerkte hij de „Geschiedenis van de Middelzee”, — van verschillende stedelijke gestichten, — van Friesland in 1813 en 1815, alsmede vier beschrijvingen van die Provincie en van Hindeloopen, benevens een groot getal levens van beroemde Friezen, onder anderen van Menno Simons, Balthazar Bekker, F. N. van Loon, Mr.
A. van Halmael Jr., P. Wierdsma, J. van Leeuwen, Foecke Sjoerds, Dr. E. Halbertsma, Caspar van Robles, J. W. Karsten, kolonel S. F. Klijnsma, en Prof. J. H. Regenbogen, waarvan sommige voorkomen in de „Vrije Fries”, het tijdschrift van het Friesch Genootschap, aan welks werkzaamheden hij als medebestuurder sedert 1834 ijverig deel nam, terwijl hij de uitgaaf van het plaatwerk „Friesche oudheden” bestuurde, en het provinciaal Kabinet van Oudheden hielp tot stand brengen. Als archivaris besteedde hij zijn tijd aan de beschrijving van het stedelijk archief, aan de oprigting van eene stedelijke kunstverzameling en het tot stand brengen eener stedelijke bibliotheek, waarvan hij in 1870 een uitvoerig bewerkten catalogus en nog onlangs (1873) een merkwaardig verslag in ’t licht gaf. Als boekhandelaar werkte hij aan de door hem uitgegeven geschriften van Friesche geleerden en vooral aan den grooten „Nieuwe Atlas van Friesland”, van 1849—62 op kosten der Provincie op 36 bladen gedrukt.
De lijst zijner werken, te vinden in den catalogus der stedelijke boekerij, telt een 25-tal geschriften van verschillenden omvang en inhoud, benevens portefeuilles met een groot aantal kleine historische opstellen en levensschetsen. De Koning erkende zijne verdiensten door hem in 1873 te benoemen tot ridder der orde van den Gouden Leeuw van het Huis van Nassau. Voorts is hij lid van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van de Leidsche Maatschappij van Nederlandsche letterkunde enz.