Eeghem (Adriaan van), een Nederlandsch godgeleerde, werd geboren den 14den junij 1631 te Kortemerk op de grenzen van Vlaanderen. Hij behoorde met zijne ouders aanvankelijk tot het R. Katholieke kerkgenootschap, doch omhelsde later, nadat hij naar Aardenburg was verhuisd, de denkbeelden der Hervorming. Weldra werd hij naar Haarlem gezonden, om zich in het weven te oefenen, en aldaar den 11den Maart 1652 toegevoegd aan de Doopsgezinde gemeente. Toen hij zich vervolgens als wever te Middelburg gevestigd had, zag hij zich daar ter plaatse in 1654 tot leeraar der Doopsgezinden gekozen.
In plaats van het weven, nam hij tevens den boekhandel tot bedrijf, en legde op 30-jarigen leeftijd zich met ijver toe op de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen en op de godgeleerdheid. Toen in 1655 de Utrechtsche predikanten 12 artikelen hadden overgelegd, die aan de Doopsgezinde en Remonstrantsche leeraren zouden worden voorgesteld, om te onderzoeken, of zij ook met Sociniaansche dwalingen waren besmet, weigerde van Eeghem, die te teekenen. Vruchteloos drong de raad van Middelburg daarop aan, en vorderde toen de belofte, dat hij niet meer zou prediken, waarop hij ten antwoord gaf „Ik zal doen, wat God mij door mijn geweten leert”. Toen de raad betuigde: „Wij hebben ook een geweten”, verklaarde van Eeghem: „Naardien onze consciëntiën tegenover elkander staan, behooren wij de beslissing over te laten aan den Oppersten Regter.” Van Eeghem werd in de dienst geschorst, doch hij wendde zich met een verzoekschrift tot de Staten van Zeeland, en daar hij bereid was tot de belofte, dat hij niets verkondigen zou, dat in strijd was met de 12 artikelen, werd hem in 1665 de vergunning verleend, om zijn leeraarsambt weder op te vatten. In 1701 zag hij zich wederom — en wel in zake van een zijner geschriften — in moeijelijkheden gewikkeld, doch deze hadden geene ernstige gevolgen. Hij overleed te Middelburg den 24sten Maart 1709. Hij schreef: eene „Verhandeling van de stemmelijke gebeden (1685)”, — „Catechismus ofte onderwijzinge in de godsdienst (1687 en 1715)”, — „Korte Catechismus (1689)”, — „Verhandeling van de wet der nature, met twee aanhangsels (1701, met 3 aanhangsels 1730)”, — en „Christelijke godgeleerdheid (1711, 4°)”.