Vlaanderen was te voren een graafschap, dat zich van den mond der Schelde langs de kust tot in het hedendaagsche Frankrijk uitstrekte. Eene streek bij Brugge komt in de 7de eeuw het eerst voor onder den naam van Pagus flandrensis, waaraan de naam schijnt ontleend te wezen. Men meent, dat de Frankische Koningen dat land tot in de 9de eeuw door houtvesters (forestiers) deden besturen. Eén van hen, Boudewijn met den IJzeren Arm, verwierf in 863 de hand eener dochter van Karel de Kale, die het gebied van zijn schoonzoon vergrootte en tot een graafschap verhief.
De opvolgers van Boudewijn, in 1036 door huwelijk ook in het bezit van Henegouwen gekomen, leefden veelal in oorlog met hunne naburen, vooral met de Graven van Holland over het bezit van Zeeland ten westen van de Schelde. Een verdrag, in 1168 gesloten, was voor de Graven van Vlaanderen zeer voordeelig, maar deed weldra nieuwe moeijelijkheden ontstaan. Inmiddels namen zij deel aan de Kruistogten, en Boudewijn V verkreeg bij die gelegenheid in 1202 de keizerlijke Kroon in het Latijnsche Rijk, te Constantinopel gesticht. Van zijne beide dochters Johanna en Margaretha volgde de eerste hem op in het graafschap, doch bleef kinderloos en omhelsde den geestelijken stand, waarna zij door hare jongere zuster werd vervangen. Deze, gewoonlijk Zwarte Margriet geheeten, regeerde van 1244 tot 1280 en hervatte den strijd met Holland.
Eerst was zij gehuwd met Borchard van Avennes en daarna met Willem van Dampierre, en de voorrang, welke toegekend werd aan de kinderen van laatstgenoemde, baarde vele oneenigheden. Door tusschenkomst echter van Lodewijk IX van Frankrijk kwam Jan, de oudste zoon uit het eerste huwelijk, in het bezit van Henegouwen, onder de bepaling, dat de kinderen uit het tweede huwelijk haar zouden opvolgen in Vlaanderen. De haat der geslachten Avennes en Dampierre nam echter toe, nadat het eerstgenoemde in 1299 ook opgevolgd was in Holland en Zeeland, en aan de oude strijd kwam eerst een einde door het verdrag van 1323, hetwelk Karel IV van Frankrijk tot stand bragt tusschen Willem III, graaf van Holland, en Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen. De eerste werd daarbij van alle leenroerigheid ontslagen, terwijl de laatste de landen van Aalst en Waas benevens de Vier Ambachten ontving. Lodewijk de Beijer, keizer van Duitschland, bekrachtigde dat verdrag als opperleenheer van Zeeland ten westen van de Schelde.
Onder gemelden Lodewijk van Nevers barstte een opstand uit, waarin Jacob van Artevelde, het opperhoofd der misnoegden, met ondersteuning van Engeland aanvankelijk zegevierde. Eerst in 1345 keerde de Graaf, die hulp ontving van Frankrijk, in zijn land terug, waar later onder Lodewijk van Male, zijn zoon en opvolger, nieuwe volksbewegingen plaats grepen, die wegens de welvaart en magt der Vlaamsche steden moeijelijk te beteugelen waren. Zijne éénige dochter huwde met Philips de Stoute, hertog van Bourgondië, en zoo kwam deze na het overlijden van zijn schoonvader (1384) in het bezit van Vlaanderen en het hiermede vereenigd Artois, dat oorspronkelijk tot Vlaanderen had behoord, maar in 1236 door Lodewijk IX tot een graafschap was verheven, waarop ook Frankrijk aanspraak maakte. Doch Philips de Stoute, zelf een zoon van koning Jan van Frankrijk, die voor hem het nieuwe hertogdom Bourgondië had ingesteld, ontving, behalve Vlaanderen en Artois, de heerlijkheid Mechelen en het markgraafschap Antwerpen, die van hem op Jan zonder Vrees en Philips de Goede overgingen. Onder laatstgenoemde werd Vlaanderen met nog andere deelen van Nederland vereenigd, — in 1429 met het graafschap Namen, in 1430 met de hertogdommen Brabant en Limburg, in 1433 met de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen. Al die bezittingen, vermeerderd met het hertogdom Luxemburg, vielen in 1467 ten deel aan Karel de Stoute en in 1477 aan zijne dochter Maria, en door haar huwelijk met Maximiliaan, een zoon van keizer Frederik III, aan het Oostenrijksche Huis.
Onder Philips de schoone, uit dit huwelijk gesproten, kwam Vlaanderen met andere Nederlandsche gewesten in nadere betrekking tot Spanje, en deze duurde voort onder Karel V en Philips II, totdat de opstand uitbarstte tegen laatstgenoemden Vorst. Vlaanderen nam aanvankelijk daaraan met ijver deel en schaarde zich vóór en na aan de zijde van den prins van Oranje, maar bleef ten slotte eene provincie van de Zuidelijke of Spaansche Nederlanden. Het behoorde achtervolgens aan Spanje, Oostenrijk, Frankrijk en de Nederlanden, en scheidde zich met andere Belgische gewesten hiervan af in 1830, zoodat het voornaamste gedeelte van het aloude graafschap thans de provinciën Oosten West-Vlaanderen van het koningrijk België vormt. Het noordelijk gedeelte of Staats-Vlaanderen behoort thans tot de Nederlandsche provincie Zeeland, en een ander gedeelte, vroeger Fransch Vlaanderen met Rijssel (Lille) tot hoofdstad, vormt thans meerendeels het Fransche departement Nord. De landen van het voormalig graafschap onderscheiden zich in het algemeen door een vruchtbaren bodem en door een nijvere bevolking, die meerendeels van Germaanschen oorsprong, maar aan de R. Katholieke Kerk ongemeen gehecht is. — De titel van Graaf van Vlaanderen is door eene verordening van Leopold I toegekend aan den tweeden zoon van het Belgische Vorstenhuis.
De Belgische provincie Oost-Vlaanderen, de volkrijkste van het geheele koningrijk, beslaat het oostelijk gedeelte van het voormalige graafschap en grenst in het noorden aan Zeeland, in het oosten aan Antwerpen en Zuid-Brabant, in het zuiden aan Henegouwen en in het westen aan West-Vlaanderen en telt op 54½ geogr. mijl omstreeks 880000 inwoners. Het land is er vlak, zandig en nagenoeg zonder bosch; het wordt besproeid door de Schelde, die er de Dender en de Lys opneemt. Er loopen kanalen van Gent naar Brugge, naar Damme en naar Ter Neuzen. Het klimaat is er vochtig, maar gezond en de bodem door eene zorgvuldige bemesting zeer vruchtbaar. Behalve graan worden er koolzaad, meekrap, tabak, hop, peulvruchten, moeskruiden, aardappels en bloemen geteeld, en in het land van Waas vooral veel vlas. Dat land, te voren eene dorre heide, is thans een der volkrijkste en bestbebouwde van Europa, bedekt met welvarende dorpen en schoone landhoeven.
De veeteelt bloeit er ongemeen, en vandaar komen zware trekpaarden. Wijders heeft men er gevogelte, wild (hazen), visch, bijen, leem en veen. De inwoners onderscheiden er zich door een geest van nijverheid en tevens door opgeruimdheid. Oost-Vlaanderen is inzonderheid het land der vlasspinnerij en der linnenweverij, en deze vindt hare markten te St. Nicolaas, Lokeren, Eccloo en Gent. Laatstgenoemde stad is tevens de hoofdzetel der Belgische katoenspinnerij. De lakenfabrieken leveren er meestal grof laken. Men heeft er voorts vele papierfabrieken, looijerijen, brandewijnstokerijen, oliemolens, hoedenfabrieken, suikerraffinaderijen, zoutziederijen, stijfsel-, speelkaarten- en wasfabrieken enz. Het verkeer wordt er bevorderd door talrijke spoorwegen, en kanalen. Tot de uitvoer-artikelen behooren er: graan, vee, olie, linnen-, kamgaren, katoenen stoffen, leder, papier, was en scheikundige praeparaten. Deze provincie zendt 18 afgevaardigden naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers en 9 naar den Senaat. Zij is in 6 districten verdeeld en heeft Gent (met 130000 zielen) tot hoofdstad.
De Belgische provincie West-Vlaanderen, de westelijkste des Rijks, beslaat het westelijk gedeelte van het voormalig graafschap. Zij grenst in het noorden aan de Noordzee, in het oosten aan Zeeland en Oost-Vlaanderen, in het zuidoosten aan Henegouwen, in het zuiden aan Frankrijk en in het noordwesten aan de Noordzee, en telt op 58,7 geogr. mijl nagenoeg 700000 zielen. Het land wordt er door de Schelde, de Lys en de Yperle besproeid, en in het noorden heeft men er het kanaal, dat Gent en Brugge met Ostende en Nieuwpoort verbindt, alsmede een kanaal, dat van Gent naar Ter Neuzen loopt. De grond is er zandig, maar uitmuntend bebouwd. Langs een gedeelte der kust vindt men eene met denneboomen bedekte reeks van duinen, die bij eene hoogte van 16—20 Ned. el eene breedte van 1300—2000 Ned. el heeft. Het klimaat is er onbestendig en wekt er dikwerf tusschenpoozende koortsen, de inwoners verheffen er landbouw en nijverheid tot een hoogen trap van bloei. De kanalen, het loofhout en de hagen, die akkers en weiden omsluiten, temperen er eenigzins de eenvormigheid van het vlakke landschap. Men heeft, er een uitmuntenden graanbouw, en toch vormen aardappelen er het voornaamste voedsel der landbouwende bevolking.
Er groeit voortreffelijk vlas, inzonderheid in de omstreken van Kortrijk (Courtray) en Meenen (Menin), alsmede hop en tabak. Welige weiden bevorderen er de veeteelt, en er wordt veel boter uitgevoerd. De schapenfokkerij is er van weinig belang, maar men heeft er des te meer pluimgedierte. De strandbewoners leggen er zich met ijver toe op de visscherij, vooral in de omstreken van Ostende, Nieuwpoort en Blankenberghe. Het gebrek aan hout wordt er door turf vergoed.
Tot de belangrijkste takken van nijverheid behooren er: garenspinnerij, linnenweverij en bleekerij, damastweverij, het vervaardigen van kant, van wollen en katoenen stoffen, bierbrouwerij, brandewijnstokerij, Iooijerij, zeepziederij, zoutziederij en scheepsbouw. De handel is er wegens de gunstige ligging dezer provincie aanzienlijker dan in Oost Vlaanderen; zij bloeit vooral te Ostende. Tot de uitvoer-artikelen behooren: graan, vooral tarwe en rogge, peulvruchten, vee, boter, linnen, garen, kant, tabak, hop, leder, lijnolie, katoenen stoffen enz. West-Vlaanderen zendt 16 afgevaardigden naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers en 8 naar den Senaat, is verdeeld in 8 districten en heeft Brugge (met omstreeks 46000 inwoners) tot hoofdstad.
De Vlaamsche taal is het in België gebruikelijk dialect van het Nederlandsch. Het Vlaamsch en Nederlandsch verschilt zeer weinig, hoewel het Vlaamsch zijne eigenaardigheden heeft en in de schrijftaal voor de dubbele a, u en i der Hollanders ae, ue en y bezigt, weshalve de Vlaamsche letterkunde één is met de Nederlandsche. Volgens de Belgische grondwet is zoowel het Vlaamsch als het Fransch de taal des Rijks, en om het eerste in stand te houden tegenover den invloed der Hof- en hoofdstad, ontstond de bekende Vlaamsche beweging, die vooral bestuurd werd of wordt door Willems, Blommaert, van Rijswijck, Conscience, van der Voordt, Delecourt (Vandenhoven), Dautzenberg, van Duyse, Snellaert, de Laet, Dedecker, David, Bormans, van Beers, Heremans, Sleecks, enz. en onder de jongere dichters door Hiel, van Soust, Coopmann en den helaas! zoo vroeg overleden de Cort. Voorts wordt zij in stand gehouden door talrijke letterkundige vereeenigingen en door het Willemsfonds. Al wordt deze beweging niet door de regéring begunstigd, toch heeft zij te kostelijke vruchten opgeleverd, om eene onderdrukking of vernietiging te duchten.
Omtrent de Vlaamsche schilderschool raadplege men Schilderkunst.