Drielenburch, een vermaard Nederlandsch schotschriftschrijver uit de eerste helft der 17de eeuw, werd geboren te Utrecht, studeerde te Leiden, en zag zich in 1610 in zijne geboortestad begiftigd met het rentmeesterschap van de Conventie van St. Paulus en van de Witte Vrouwen.
Volgens zijne verzekering werd hij met allerlei visioenen en openbaringen begunstigd; hij deelde ze mede aan Uytenbogaert, doch daar deze zich weinig met hem wilde inlaten, koos hij hem weldra tot mikpunt zijner schotschriften. Hij ijverde weldra zoo sterk tegen de Remonstrantsche predikanten, dat hij van zijne bedieningen ontzet en op het huis Hazenberg in verzekerde bewaring gehouden werd. In 1613 werd hij uit Utrecht gebannen, en hij begaf zich naar Amsterdam, waar hij zich met het schrijven van schimpschriften bezig hield, terwijl zijne verdere lotgevallen onbekend zijn. Tot die geschriften belmoren: „Corte examen ende sententie Johannis Utenbogaerts enz. (1615, 2de druk 1616)”, — „Christianus Mercurius, ’t samensprekinghe enz. (1615)”, — „Verthooninge en openbaringhe van ’t groote vastenavontspel (1615—1616)”, — „Wtkomste en verthooninghe van den Utrechtsen martelaar J. Wtenbogaert (1616)”. — „Gheestelycke klockluyinghe (1616)”, — enz.