Douglas is de naam van een aanzienlijk Schotsch geslacht. Volgens de overlevering was de stamvader een dapper krijgsheld, die in 770 Solvathius, koning der Schotten, bijstond in den oorlog, een veldslag besliste en wegens zijne donkere gelaatskleur Dhu glas (Zwarte man) genoemd werd. Hij verkreeg toen uitgestrekte bezittingen in het graafschap Lanark.
Volgens anderen echter is dit geslacht uit Vlaanderen afkomstig en eerst in de 12de eeuw naar Schotland getrokken. Van de merkwaardigste leden noemen wij:
William Douglas, een strijdgenoot van den dapperen Wallace. Hij kwam in 1296 bij de belegering van Berwick in Engelsche krijgsgevangenschap en streed in 1297 in den slag bij Stirling.
James Douglas, de Goede lord, een zoon van den voorgaande en den bevorderaar der grootheid van zijn geslacht. Hij verbond zich in 1306 met Robert Bruce tot bevrijding van Schotland, en was in 1329 op weg om het hart van dezen naar Palaestina te brengen, toen hij te Sevilla landde, waar koning Alfonso gereed stond, om slag te leveren aan de Mooren. Douglas nam hieraan deel en sneuvelde in den strijd. Wegens zijne dappere daden had het Parlement aan zijn geslacht aanspraak verleend op het regentschap van Schotland. Hij liet 2 onwettige zonen na, en de goederen en waardigheden van zijn geslacht gingen over op zijn broeder Archibald, die gedurende de minderjarigheid van David Bruce het bewind voerde in Schotland, maar in den slag bij Halidon-hill sneuvelde (1333).
William, den eersten graaf Douglas, die tegen Eduard III van Engeland streed en zijn invloed door aanzienlijke huwelijken vermeerderde.
James, tweeden graaf Douglas, een zoon van den voorgaande. Na den dood van David II deed hij zijne regten gelden op den troon, doch zag er van af ten gunste van Robert Stuart, die hem zijne dochter Euphemia tot echtgenoote schonk. Hij werd in 1388 in den slag van Otterburne gedood.
Archibald de Grimmige, derden graaf Douglas, een woesten krijgsman, die in 1400 overleed.
Archibald, vierden graaf Douglas. Deze nam deel aan eene zamenzwering tegen den opvolger op den troon en was in zijne ondernemingen zeer ongelukkig. Hij kwam bij herhaling in gevangenschap. Later bezorgde hij aan Karel VII van Frankrijk eene hulpbende van 5000 Schotten en ontving daarvoor het hertogdom Touraine. In 1424 werd hij in een gevecht tegen de Engelschen gedood.
Archibald, vijfden graaf Douglas, die gedurende de minderjarigheid van Jacobus II met koninklijk gezag was bekleed, en in 1439 stierf.
William, zesden graaf Douglas, die in 1440 door den kanselier Crichton naar Edinburg gelokt en met zijn broeder David aldaar omgebragt werd.
James de Dikke, zevenden graaf Douglas, een oom van den voorgaande.
William, achtsten graaf Douglas, die door zijn huwelijk met de zuster van den voorlaatsten graaf zijne bezittingen aanmerkelijk vermeerderde, en door Jacobus II tot stadhouder des koningrijks benoemd werd. Hij maakte echter misbruik van zijne magt, zoodat de Koning hem in 1452 naar Stirling-castle noodigde en op een feest eigenhandig doorstak.
Zijn broeder James, negenden graaf Douglas. Deze greep naar de wapenen, werd overwonnen, moest de wijk nemen naar Engeland, zag zijne uitgestrekte bezittingen verbeurd verklaard, werd bij een inval in Schotland gevangen genomen en in een klooster gestoken, en overleed aldaar als monnik in 1488. Zoo verdween de grootheid van dit roemrijk geslacht.
Bovenvermelde William, de eerste graaf Douglas, had uit zijn tweede huwelijk met Margaretha Stewart, eene zuster van den graaf Angus, een zoon George, die in 1389 het graafschap Angus verkreeg en met Maria, eene dochter van koning Robert III, in het huwelijk trad. Zijne nakomelingen bleven getrouw aan het Koninklijk Huis en werden beleend met een groot gedeelte der verbeurd verklaarde familiegoederen van de oudere lijn. Archibald Douglas, graaf Angus, bijgenaamd Bell-the-cat, kwam echter in opstand tegen Jacobus III, deed diens gunsteling Cochrane ophangen (1480), en werkte niet weinig mede tot het omverwerpen van den troon. Twee van zijne zonen sneuvelden in 1513 in den slag bij Flodden.
Zijn derde zoon was Gavin Douglas, bisschop van Dunkeld, een der oudste Schotsche dichters. Deze, geboren in 1474 en overleden in 1522 schreef: „Palace of Honour”, — „King Hart”, en eene vertaling der „Aeneis” van Virgilius.
Zijn neef Archibald, zesde graaf Angus, trad in 1514 in het huwelijk met Margaretha, de weduwe van Jacobus IV, doch werd in 1528 verbannen, zoodat hij de wijk moest nemen naar Engeland; na het overlijden van zijn stiefzoon Jacobus V keerde hij terug en werd in al zijne waardigheden hersteld. Zijne dochter Margaretha Douglas, de gemalin van graaf Lennox, was de moeder van Darnley, den echtgenoot van Maria Stuart. De graventitel viel nu ten deel aan David, een neef van Archibald. De broeder van dezen, James Douglas, huwde met Elizabeth, erfgename van graaf Morton, werd kanselier van koningin Maria, in 1572 regent van Schotland, regeerde gedurende 8 jaar met onbeperkt gezag, werd beschuldigd van medepligtigheid aan den moord van Darnley en verloor in 1581 het leven op het schavot.
Zijn neef Archibald, achtste graaf Angus, overleed kinderloos in 1588, waarna het graafschap Angus in het bezit kwam van zijn neef William Douglas van Glenbervie. — William, graaf Angus, een zoon van laatstgenoemde, werd in 1638 tot markies Douglas verheven en behoorde tot de getrouwe aanhangers van Karel I. — Zijn achterkleinzoon Archibald ontving den hertogstitel, maar overleed ongehuwd, zoodat die titel verloren ging, terwijl het markiezaat ten deel viel aan den hertog van Hamilton, een afstammeling van den eersten markies. — Archibald Stuart, geboren in 1748 en een zusterszoon van den hertog, erfde na een lang procès de familiegoederen en werd in 1790 als Douglas van Douglas-castle tot pair benoemd. Hij werd opgevolgd door zijne 3 zonen, die alle kinderloos stierven ; de laatste den 6den April 1857.