Doubs (Dubis) is de naam van eene aanzienlijke zijrivier van de Saône en alzoo van de Rhône. Zij ontspringt in het evenzoo genoemde departement en aan de helling van den Mont-Rixou in het Jura-gebergte.
Noord-oostwaarts vloeijend, ontvangt zij weldra op den linkeroever de Taverne, verbreedt zich tot het Lac de St. Point, stroomt langs Pontarlier en Morteau, en vormt eerst het kleine Lac de Chaillexon, en daarna een waterval, ter hoogte van bijna 30 Ned. el. Daarna loopt zij langs de grenzen van Zwitserland, dringt in dit laatste door, wendt er zich bij St. Ursanne plotselijk westwaarts, komt weder in Frankrijk, gaat na het opnemen der Dessoubre (op den linkeroever) naar Audincourt, waar zij de Savoureuse ontvangt (op den regteroever), vloeit daarna zuidwestwaarts naar Baume-les-Dames, Besançon en Dôle, waar zij zich met de Loue vereenigt, en stort na een sterk gekronkelden loop van 60 geogr. mijl bij het dorp Verdun (Saône-Loire) zich uit in de Saône. Het dal van haar bovenloop is eng en rotsachtig, doch wordt vervolgens breeder en boschrijk. De sterk stroomende rivier is nagenoeg niet bevaarbaar; toch verbindt zij door middel van een kanaal de Rhône met de Rijn.
Het departement Doubs, uit het grootste gedeelte van het graafschap Franche-Comté en het geheele graafschap Montbéliard zamengesteld, telt op 95 □ geogr. mijlen omstreeks 300.000 inwoners. Behalve de Doubs en hare zij-rivieren, stroomt er aan de noordelijke grenzen de Oignon. Meer dan 4/5de van de oppervlakte behoort tot het Jura-gebergte, doch men onderscheidt er een hoogste, middel- en laagste gewest. Het eerste bestaat uit kalkrotsen, die eene hoogte bereiken van 700 tot 1500 Ned. el, een half jaar en langer met sneeuw bedekt zijn en alleen aan de zuidelijke helling uitmuntende weiden en wouden dragen. Men verbouwt er een weinig gerst en haver, en slechts hier en daar vindt men er enkele woningen. In het middengewest groeijen rogge en wat tarwe, — ook vindt men er reeds wijngaarden, en de hoogten zijn er met eiken-, beuken- en dennenboomen bedekt. Het laagste gewest eindelijk is eene zeer vruchtbare en volkrijke vlakte, die eene groote hoeveelheid graan oplevert.
De meeste hoogvlakten der eerste 2 gewesten zijn bedekt met moerassen, en aan den voet der bergen bevinden zich vele poelen, meren, veenen, holen en grotten. Het klimaat is er veranderlijk, vochtig en betrekkelijk guur. Landbouw en veeteelt zijn er nog voor eene belangrijke ontwikkeling vatbaar. Behalve turf, delft men er marmer, steenkolen en ijzererts. Men heeft er ijzerstaal- en koperfabrieken enz, en vooral het vervaardigen van zak-uurwerken is er een belangrijke tak van nijverheid. De hoofdstad van het departement is Besançon.