Doornappel (Datura L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Solaneën. Het omvat een aantal heesterachtige kruiden, die een narcotisch vergif bevatten en in de warme en gematigde gewesten verspreid zijn. Zij onderscheiden zich door een buisvormigen, meestal hoekigen, 5-deeligen, boven den overblijvenden schildvormigen bodem geplaatsten, afvallenden kelk, door eene trechtervormige bloemkroon met een 5- of 10-tandigen, geplooiden zoom, door 5 aan de bloemkroon vastgehechte meeldraden met overlangs openbarstende helmknoppen, door een 2-hokkig vruchtbeginsel, door een eenvoudigen stijl met een uit 2 plaatjes bestaanden stempel, en door eene onvolkomene 4-kleppige zaaddoos met niervormige of driehoekige zaden. De gewone doornappel (D.
Stramonium L., zie bijgaande afbeelding) komt ook in Nederland niet zelden voor; hij draagt golvend-getande bladeren, witte bloemen en met stekels gewapende zaaddoozen. Dit vergiftig gewas heeft een bedwelmenden reuk. D. alla Kees heeft eirondgespitste, aan den voet ongelijke, golvend-getande, onbehaarde bladeren, kort-gesteelde, ópstaande, uitwendig zacht-behaarde bloemen, en hangende, stekelige zaaddoozen. Men vindt dit gewas in geheel Indië, op de Soendaeilanden en de Molukken, waar de bladeren en vruchten als geneeskrachtige en ook als misdadige middelen (tot bedwelming) worden gebruikt. Amfioenschuivers mengen de zaden onder opium, doch de geneesheer schrijft ze vaak met goed gevolg voor tegen stuipen, vallende ziekte enz., en het rooken der bladeren wordt vooral tegen asthma aanbevolen. Aan D. Metel L. en D. fastuosa wordt een dergelijk vermogen toegekend.