Donatisten noemt men de aanhangers van Donatus Magnus, bisschop van Numidië, die in 311 bij verdeeldheid over de keuze van een bisschop te Carthago de R. Katholieke Kerk verliet en eene secte stichtte, die omstreeks het jaar 330 in Noord-Afrika reeds 172 bisschoppen telde. De Donatisten hielden het denkbeeld vast, dat het wezen der ware Kerk gelegen was in de reinheid en heiligheid van hare leden. Daarom deden zij groote zondaren in den ban, en namen hen niet weder in hunne gemeenschap op, dan nadat zij nogmaals gedoopt waren. Voorts maakten zij de geldigheid der sacramenten afhankelijk van de persoonlijke waardigheid desgenen, die ze toedient.
Terwijl hunne R. Katholieke tegenstanders den sterken arm van den Staat inriepen, verdedigden de Donatisten de stelling, dat de wereldlijke overheid niets te maken heeft met kerkelijke twistvragen. Eindelijk werden zij gedwongen om tegenstand te bieden; zij vonden steun bij de landelijke bevolking, streden in 348 tegen de Keizerlijke troepen en teisterden gedurende 13 jaar door strooptogten Mauritanië en Numidië. Noch de welsprekendheid van Augustinus, noch de gestrengheid van Honorius was in staat, om deze secte te onderdrukken, en er bestonden nog Donatisten omstreeks het jaar 600. Men vermeldt voorts, dat zij de gevoelens van Arius omhelsden.