Numidië, in de dagen der oudheid een rijk in het noorden van Afrika, omvatte het hedendaagsch Algérie en grensde in het noorden aan de Middellandsche Zee, in het oosten aan de Romeinsche provincie Afrika, waarvan het gescheiden was door de rivier Tusca (Wadi el Berber), in het westen aan Mauritanië met de Mulucha (Moluya) als grensrivier, en in het zuiden aan de Atlasketen, die het scheidde van het land der Gaetulen en van het binnenland van Libye. De inwoners, Numidiërs genaamd, een woord, hetwelk met Nomaden in verband staat en aan hunne levenswijs ontleend is, waren als ruiters vermaard en verdeeld in Massaesyliërs en Massyliërs; de eersten bewoonden het westelijk en de Iaatsten het oostelijk gedeelte des rijks, terwijl de Ampsaga (thans Wadi el Kibir) de grens dier deelen vormde. Ten tijde van den Tweeden Punischen Oorlog bevond zich West-Numidië, het grootste gedeelte, onder de heerschappij van Syphax, en het oostelijke onder die van Masinissa, die met bijstand der Carthagers den hem wederregtelijk ontrukten troon heroverd had, en deswege tot de bondgenooten van Carthago behoorde. Syphax daarentegen koos de zijde der Romeinen (207 vóór Chr).
Toen hij echter ten gevolge van zijn huwelijk met Sophonisba, de dochter van Hasdrubal, tot de Carthagers overging en Masinissa verjoeg, zocht deze hulp bij de Romeinen, welke in 204 onder Scipio in Afrika aan land stapten. Syphax leed in 203 bij herhaling de nederlaag en werd eindelijk gevangen genomen, waarna zijn rijk in 201 ten deel viel aan Masinissa, aan wien de Carthagers al het land moesten afstaan, dat te voren tot Numidië behoord had. De zonen van Masinissa, namelijk Micipsa, Gulussa en Manastabal, verdeelden het rijk van hunnen vader en na het overlijden der beide laatstgenoemden werd Micipsa weder Koning van het geheele rijk, dat hij in 119 onder zijne zonen Adherbal en Hiëmpsal en zijn neef Jugurtha (den zoon van Manastabal) verdeelde. Nadat echter Jugurtha in 106 door de Romeinen overwonnen was, verdeelden deze het land onder de overgeblevene leden van het geslacht, en één van hen, Juba I, de zoon van Hiëmpsal, is vermaard als een trouw aanhanger van Pompejus in den oorlog van dezen tegen Caesar. Nadat Juba in den slag bij Thapsus (46) overwonnen was, werd Numidië onder den naam van Numidia propria een Romeinsch wingewest, bestuurd door den Romeinschen geschiedschrijver Sallustius. Keizer Augustus schonk het westelijk gedeelte, van de rivier Ampsaga af, met Mauretanië aan Juba II, terwijl oostelijk of eigenlijk Numidië een deel uitmaakte van het wingewest Afrika. Tot de aanzienlijkste steden van Numidië behooren: Hippo, Rusucurrum, Zama, Lambaese en Cirta. Bij de splitsing van het Romeinsche rijk onder Theodosius verviel Nubië aan het West-Romeinsch gedeelte, daarna aan de Wandalen, na de vernietiging van deze in de eeuw aan het Byzantijnsche rijk, en in de 7de eeuw aan de Arabieren.