Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Don Juan

betekenis & definitie

Don Juan is, even als doctor Faust, een persoon van het gebied der overlevering. Beide zijn wél vertegenwoordigers van 2 verschillende rigtingen, maar gaan uit van hetzelfde beginsel, dat des ongeloofs en der goddeloosheid, zoodat zij zichzelven vergoden en aan het zinnelijke hechten, en alzoo tot het vreeselijkst egoïsmus vervallen. In Faust zien wij het subjectieve idealismus, de bespiegeling, die vruchteloos naar iets anders streeft, het rationalismus (gezag der rede), dat zich tegen het geloof verzet, gelijk zulks eigen is aan het Germaansche volk, — in Don Juan het practische realismus, het streven naar het genot van het oogenblik, de verfijnde zinnelijkheid, en het blinde geloof van het R. Katholicismus in ongeloof herschapen, zooals men dit alles aantreft bij den Romaanschen stam. Aldus staan die twee tegen elkander over, zoodat de één eene geschikte stof oplevert voor den dichter, en de ander voor don toonkunstenaar.

Don Juan is het toonbeeld van den wellusteling, die niets heilig acht, om zijne zucht naar zingenot te bevredigen. De sage is deze: Don Juan, de telg van een adellijk geslacht te Sevilla, leefde in den tijd van Peter de Wreede of van Karel de Groote en deed pogingen, om de dochter van den commandeur der stad te schaken en aan zijne vele rampzalige slagtoffere toe te voegen. Hij doorstak haar vader, die de uitvoering van dat plan zocht te beletten, en was vervolgens roekeloos genoeg, om tot het familiegraf des verslagenen door te dringen en in de vermetelheid van zijn tergend ongeloof het steenen standbeeld van den commandeur als gast te noodigen. De gast verscheen, om den overmoedigen godloochenaar aan de helsche straffen over te leveren. Het eerst is deze sage voor het tooneel bewerkt door Gabriële Tellez (Tirso de Molina) in „El burlador de Sevilla y convidado de piédra”, — voorts door Viliers in „Le festin de pierre ou Ie fils criminel (1659)”, — door Molière in zijn beroemd stuk „Don Juan, ou le festin de pierre (1665)”, later omgewerkt door Thomas Corneille, — door Dumesnil in „Le festin de pierre ou l’athéc foudroyé (1669)”, — voor het Engelsche tooneel door Shadwell in zijn „Libertine (1676)”, — in den aanvang der 18de eeuw door Goldoni in „Giovanni Tenorio, ossia il dissoluto punito”. Vooral Mozart heeft door zijne opera „Don Juan” met een tekst van Lorenzo Daponte grooten roem verworven, en onderscheidene Duitschers, zooals Braun von Braunthall, Wieze, Hauch, Nicolaus Lenau en Holtei hebben die sage behandeld. — Byron heeft in zijn „Don Juan” aan de sage niets andere ontleend, dan de naam van zijn held.

< >