Diosmeën R. Brown noemt men eene plantenfamilie, welke heesters en boomen en slechts weinige kruiden bevat. Zij onderscheidt zich door de volgende kenmerken: de bladeren zijn tegenoverstaand of afwisselend, enkelvoudig of gevind, met klierachtige, vaak doorschijnende stippels bezet. De bloemen zijn oksel- of eindstandig, van dekbladen voorzien, wit of licht, rood, tweeslachtig, regelmatig of onregelmatig. De kelk is 4- of 5-deelig, de 4 of 5 bloembladen zijn vrij, somtijds aan den voet eenigzins verbonden, of zij ontbreken geheel.
De vruchtbeginsels, ten getale van de bloembladen of ook in geringer aantal, zijn ongesteeld, worden door een gemeenschappelijken steel gedragen, of zijn zamengegroeid. De stijlen, ten getale der vruchtbeginsels, zijn geheel of alleen aan den top zamengegroeid, en elk van deze draagt een enkelvoudigen stempel. De zaaddoozen, veelal ten getale van 5 voorhanden, zijn zelden zamengegroeid. Deze familie, die omstreeks 3000 soorten telt, behoort vooral te huis in de keerkringsgewesten. Europa bezit slechts één geslacht, namelijk Dictamnus L. (zie aldaar) hetwelk door anderen tot de Rutaceae gerekend wordt.