Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Brown

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Robert Brown, den stichter van de secte der Brownisten in Engeland. Hij werd gebo­ren uit een aanzienlijk geslacht omstreeks het jaar 1550 te Tolthrop in Rutlandshire, studeerde te Cambridge in de godgeleerdheid, werd vervolgens godsdienstleeraar te Sonthwark en trad aldaar te voorschijn met zijne gevoelens en beginselen. De bitterheid en heftigheid, waarmede hij de kerkelijk hiërar­chie, de sacramenten en de heerschende litur­gie aantastte, baarden groot opzien. Hij vond vooral vele aanhangers onder de Baptisten, toen hij in 1581 te Norwich zijne leer ver­kondigde. Daar hij op beslissenden toon ver­klaarde, dat hij met goddelijke openbarin­gen begunstigd werd, riep de Bisschop van Norwich hem ter verantwoording, en Brown sprak zóó stoutmoedig, dat hjj in de gevan­genis geworpen werd. Door bemiddeling van zijn bloedverwant lord Burleigh, kanselier der schatkist, kwam hij op vrije voeten, en hij begaf zich naar Londen.

Van hier vertrok hij, met vergunning van de Staten-Generaal der Nederlanden, naar Middelburg, waar hij eene eigene gemeente stichtte en onbelem­merd werkzaam was. In 1585 keerde hij naar Engeland terug en scheen met gematigder gevoelens bezield, zoodat de Aartsbisschop van Kantelberg (Canterbury) hem verzoend achtte met de Kerk, doch weldra werd hij weder door eene vlaag van bekeeringsijver aangetast, waarna hij veel vervolging en verdrukking verduren moest. Eindelijk vond hij te Northampton eene wijkplaats en een groot getal aanhangers, doch toen hij er de proselietenmakerjj op groote schaal begon te drijven, riep de bisschop van Peterborough hem ter verantwoording en deed hem, bij niet-verschijning, in den ban. Dit hielp: Brown verzocht om absolutie, verwierf ze en werd vervolgens een getrouwe zoon der Engelsche staatskerk. Daarenboven verkreeg hij eene voordeelige leeraarsplaats, die hij door een vicar deed bedienen, terwijl hij zelf zonder zorgen het vette der aarde genoot, Ook toen echter bragt zijne drift hem in ongelegen­heid: bij een twist met een geregtsdienaar liet hij zich tot feitelijkheden vervoeren, welke hem te Northampton in de gevangenis bragten, alwaar hij in 1630 overleed.

Zijne volgelingen, Brownisten of naar Barrowe, hun lateren leider, ook Barrowisten, ge­naamd, vormden in Engeland en Nederland eene secte, die zich zoo veel mogeljjk van kerkelijke vormen en kerkelijken dwang ont­sloeg en naar godsdienstige vrijheid streefde. Zij wilden gemeenten stichten naar het voor­beeld der eerste gemeente te Jerusalem,aan deze een democratischen vorm en zelfstan­digheid verzekeren, zoodat zij zelve uit de broeders hun leeraren konden kiezen en aan geene hoogere besturen onderworpen waren, en beschouwden de vervulling der zedelijke geboden van Christus als de hoofdzaak. Zij noemden het huwelijk een burgerlijk con­tract en verwierpen alle formulieren, zelfs het “Onze Vader.” Zie voorts onder Independenten en Puriteinen.

John Brown, een beroemd Engelsch ge­neesheer en den stichter van eene naar hem genoemde geneeswijze. Hij werd geboren te Bunckle in het Schotsche graafschap Berwick in 1753. Eerst zou hij wever worden, maar op zijn 16de jaar kwam hij in de gelegenheid om de Latjjnsche school te bezoeken, waar­na hij zich naar Edinburg begaf, om er in de theologie te studéren. Nadat hij vervol­gens eenigen tijd eene leeraarsbetrekking aan eene Latijnsche school had waargeno­men , dong hij vruchteloos naar een leer­aarsambt te Edinburg, en kreeg daarna verlof om er de geneeskundige collégiën zonder betaling bij te wonen, terwijl hij door het leveren van vertalingen en door het geven van onderwijs in zijn onderhoud voor­zag. Sedert hij in 1765 gehuwd was, nam hij studenten in huis, maar gaf zich tevens over aan het misbruik van sterken drank, zoodat zijne zaken in de war liepen. Nadat hij vruchtelooze moeite had gedaan, om eene plaats te bekomen als leeraar in de genees­kunde , zag hij zich belast met het onderwijs der zonen van den beroemden hoogleeraar Culten. Deze liet niets onbeproefd om hem voort te helpen, en veroorloofde hem zelfs, om avondvoorlezingen te houden en hierbij zijne ochtend-collégiën te herhalen.

Weldra echter ontstond er ongenoegen tusschen die beide mannen, en Brown zocht het gezag van zijn begunstiger zooveel mogelijk te ver­kleinen door diens stelsel aan te vallen en zelf een nieuw stelsel te verkondigen, dat zich door eenvoudigheid in de theorie en door degelijkheid in de practjjk onderschei­den zou. In 1780 verschenen zijne “Elementa medicinae”, opgedragen aan Dr. John Elliot. Dit werk bevat de grondbeginselen van zijn stelsel en hij gebruikte het hij zijne voor­lezingen, waarbij hij zich zulke hevige uit­vallen tegen alle overige geneesheeren ver­oorloofde, dat hij zich deze tot vijanden maakte en bij velen verontwaardiging wekte. Ook was het aantal zijner toehoorders niet groot genoeg om in zijne behoeften te voor­zien, zoodat hij wegens schulden in de ge­vangenis geworpen werd. Lord Gardenstone redde hem uit zijne ongelegenheid en stelde hem in staat om naar Londen te verhuizen. Maar ook hier kon hij, wegens gebrek aan belangstelling, geene voorlezingen houden; zijn losbandige levenswandel was daarvan de oorzaak, en zelfs zijne beste vrienden zagen zich genoodzaakt, om hem aan zijn lot over te laten. Eene beroeping naar Berlijn kwam te laat, want den 7den October 1788 keerde hij des avonds, als naar gewoonte, in be­schonken toestand naar zijne woning terug, verzwolg daarenboven eene aanzienlijke dosis opium, zooals hij doorgaans gebruikte om zich op te winden, en overleed dien nacht aan eene beroerte.

In 1776 en 1780 was Brown voorzitter van het Koninklijk Genootschap voor Geneeskunde en geruimen tijd secretaris van het Oudheid­kundig Genootschap in Schotland. Om het aantal zijner volgelingen te vermeerderen, stichtte hij in 1784 eene vrjjmetselaars-loge, waar uitsluitend Latijn gesproken werd. Zjjn stelsel — het Brownianismus — is de spie­gel van zijn leven. Hij leed aan podagra, en daar een spaarzaam dieet geen baat bragt, gebruikte hjj voedzame spijzen en verster­kende geneesmiddelen. Zijne ongesteldheid verdween, en zóó kwam hij tot het besluit, dat alle ziekten door zwakheid worden ver­oorzaakt. Zijn stelsel luidt aldus: Het leven berust op de prikkelbaarheid (incitabiliteit) des ligchaams en is niets anders dan eene prikkeling (incitatie), door de werking der prikkels voortgebragt.

Laatstgenoemde kun­nen uitwendige of inwendige zijn; ook de sappen des ligchaams werken als zoodanig. Door de werking der prikkels wordt de prik­kelbaarheid verstompt, en er ontstaat zwak­heid. Er zijn, volgens haar ontstaan, 2 soor­ten van zwakheid, de ééne voortvloeiende uit gebrek aan prikkels (asthenie), de andere uit overmaat van prikkeling (sthenie). Het genezen van ziekten is dus gelegen in het herstellen van den natuurlijken staat van prikkeling, alzoo in het vermeerderen of ver­minderen van deze. De geneesheer moet in het eerste geval met de zwakste, in het laatste met de sterkste prikkels beginnen te werken.

In Engeland verwierf dit stelsel geen al­gemeen gezag; alleen in Edinburg ontstond eene partij vóór het Brownianismus, en hare aanhangers begaven zich zelfs naar de ge­vangenis , om er de lessen van den meester te hooren. Ook in Frankrijk maakte de nieuwe leer geen grooten opgang, terwijl zij in Duitschland en Italië met geestdrift werd begroet. In Duitschland gaven Röschlaub en Marens haar eene belangrijke uitbreiding, bragten haar in verband met de natuurlijke wijsbegeerte van Schelling, bestempelden haar met den naam van “prikkelingstheorie”, en vestigden te Bamberg eene geneeskundige school, welke eene Europésche vermaard­heid verkreeg. Te Weenen werd het stelsel van Brown gehuldigd door Joseph en Peter Frank, te Würzburg door Thomann, te Göttingen door Himly en Cappel, en te Brons­wijk door Horn. De voornaamste bestrijder van dat stelsel was in die dagen de beroemde Hufeland. Thans is het nagenoeg vergeten, al heeft het ook een gunstigen invloed ge­had op de ontwikkeling der geneeskunde. William Cullen Brown, een zoon van John Brown, heeft de werken van zijn vader als­mede diens levensbeschrijving, te zamen in 3 deelen (1804), uitgegeven.

Robert Brown, door Alexander von Humboldt de “prins der kruidkundigen” genaamd. Hij werd geboren te Montrose in Engeland den 21sten December 1773, toonde reeds vroeg een grooten aanleg voor de studie der na­tuurkunde en maakte hierin zulke buitenge­wone vorderingen, dat de beroemde sir Jo­seph Banks zorgde, dat hjj werd toegevoegd aan de expeditie, welke kapitein Flinders in 1801 ondernam naar de kust van Australië. Toen de gezagvoerder wegens den ongunstigen toestand van zijn schip reeds het volgende jaar terugkeerde, bleef Brown achter met den teekenaar Ferdinand Bauer, om het onbe­kende vasteland van Australië, van Diemensland en de eilanden der Bass-straat te doorkruisen. In 1805 vertrok hij met eene verzameling van 4000, meerendeels nieuwe plantensoorten naar Engeland, waar hij tot bibliothecaris benoemd werd en zich met de rangschikking zijner bouwstoffen bezig hield. Eerst gaf hjj een “Prodromus florae Novae Hollandiae (1810)” in het licht, en daarna zijne belangrijke “Remarks on the botany of Terra Australis (1814)” en een “Supplementum primum florae Novae Hollandiae (1830)”, waarvoor hij de stof uit de herbaria van an­dere reizigers had opgezameld. Voorts be­werkte hij, volgens de beschrijving van Horsfield, zijne “Plantae Javanieae (1838—1840)”, terwijl hjj vervolgens beschouwingen in het licht gaf over de planten, door Salt in Abessinië (1816), door Tuckey aan de Congo-rivier (1848), en door Oudney en Clapperton in de binnenlanden van Afrika verzameld, — als­mede botanische aanhangsels op de beschrij­vingen van togten naar de noordpoolgewesten, door Boss, Parry, Sabine en Franklin onder­nomen.

In 1820 verkreeg hij door erfenis de uitgebreide boekerij en de rijke verzamelingen van sir Joseph Banks, en door het schrander gebruik, dat hij er van maakte, verwierf hg zich op het gebied der kruidkunde een onvergankelijken roem. Hij hervormde de clas­sificatie van het botanisch stelsel en schiep eene nieuwe, meer natuurlijke verdeeling in familiën, terwijl hij hieraan uit den door hem verzamelden schat van soorten nieuwe familiën toevoegde. Ook de planten-physiologie is veel aan hem verschuldigd, en bepaaldelijk heeft h|j de beweging van kleine ligchaampjes behandeld in zijn werk “A brief account of microscopical observations on the particles contained in the pollen of plants”. Voorts leverde hij veel belangrijks over de ontwikkeling der plantenkiemen, vooral in de zaden der naaldboomen. Hij overleed als custos van het Britsch muséum en als lid van vele geleerde genoot­schappen op den 10den Junij 1858.

William Brown, een Engelsch koopman en voorstander van den vrijen handel. Hjj werd geboren in 1784 te Ballymena in Ierland, stichtte in 1809 te Liverpool een handelshuis, hetwelk thans tot de aanzienlijkste van En­geland behoort, werd in 1846 lid van het Parlement, schreef onderscheidene opstellen tot verdediging van de vrijheid van handel, streed voor de invoering van het tientallig stelsel van maten en gewigten, en schonk in 1857 eene som van 30000 pond sterling tot het stichten van eene openbare boekerij te Liverpool.

George Brown, een Britsch generaal. Hij werd geboren in Berwickshire in 1790, trad in 1806 in militaire dienst, en nam deel aan de expeditie naar Kopenhagen en aan den oorlog in Spanje, alsmede aan dien in Noord-Amerika. In 1851 werd hij bevorderd tot luitenant-generaal, en in 1854 voerde hij in de Krim aan de Alma bevel over den linkervleugel, terwijl hij bij Inkerman gewond werd, zoodat hij zich ter herstelling naar Malta moest begeven. In het begin van 1855 keerde hij naar de Krim terug, hielp er Kertsch en Jenikalé veroveren, keerde vervolgens naar Engeland terug, waar men hem tot commandant van Ierland benoemde, werd in 1865 gepensio­neerd en overleed op den 27sten Augustus van dat jaar.

John Brown, een Amerikaan, bekend door zijn strijd tegen de slavernij. Hij werd gebo­ren in den aanvang dezer eeuw in den Staat New-York, legde zich toe op den landbouw, werd eerst koopman en makelaar en toen land­bouwer. In 1854 trok hij met 7 zonen naar Kansas, waar hij eerst als landbouwer rustig leefde, totdat de geweldenarijen der inwoners van Missouri hem tot een ijverig partijgan­ger maakten tegen de slavenhouders. Eén zijner zonen werd door hen vermoord, een ander zoodanig mishandeld, dat hij krankzinnig werd, en zijn huis in brand gestoken en ver­woest. Nu greep Brown naar de wapens, ver­overde met 30 man Ossawatomie en versloeg een leger van honderden Missouriërs, van welke 60 sneuvelden.

Ook bevrijdde hij vele slaven en bragt hen naar Canada. Nadat men gedu­rende eenige jaren niets van hem vernomen had, kwam hij den 16den October 1859 plotseljjk weder te voorschijn, maakte met 21 makkers zich meester van het tuighuis te Harpers-Ferry aan de Potomac (Virginia) en bezette de spoorbrug over laatstgenoemde rivier. Hij wachtte er echter te vergeefs op een opstand der bevolking, en hij moest zich op den 18den October, na dapperen tegenstand, aan de troepen der regering overgeven. De Jury te Charlestown veroordeelde hem ter dood, en dit vonnis werd volvoerd op den 2den December 1859.

Henri Kirk Brown, een verdienstelijk Noord-Amerikaansch beeldhouwer. Hij werd geboren in 1814 te Leiden in Massachusetts, begaf zich in 1832 naar Boston, om zich op het portretschilderen toe te leggen, maar wijdde zich weldra aan de beeldhouwkunst, bekleedde eenigen tijd de betrekking van ma­chinist op eene locomotief, vestigde zich daarna te Brooklyn, vertoefde geruimen tijd in Italië, bestudeerde de ontleedkunde onder de leiding van Dr. Willard Parker te Cincinnati en leverde het groote ruiterstand­beeld van George Washington te New-York (1856), het eerste bronzen standbeeld in de Vereenigde Staten. Van zijne overige kunst­gewrochten noemen wij het standbeeld “De hoop”, “De Hyaden en Pleiaden (bas-relièfs)”, “De vier jaargetijden”, onderscheidene borst­beelden van beroemde Amerikanen, en in brons “De engel der vergelding”. Hjj be­woont een buitenverblijf b|j Newburgh in den staat New-York; in 1870 heeft hij een reus­achtig standbeeld van Abraham, Lincoln gemoddelleerd, terwijl hem door het Congrès de levering is opgedragen van een ruiter­standbeeld van generaal Scott en door den Staat Rhode-Island een van generaal Greene, bestemd voor het Capitool.