Dijck (Van). Onder dezen naam vermelden wij:
Anthonie van Dijck, een uitmuntend Nederlandsch portretschilder, werd geboren te Antwerpen den 22ste» Maart 1599 en overleed te Londen den 9den December 1641. Hij genoot eerst onderrigt van den historieschilder Hendrik van Balen, daarna van Rubens en begaf zich vervolgens naar Venetië, waar hij de werken van Titiaan en Paolo Veronese bestudeerde, toen naar Genua en eindelijk naar Rome. In 1625 vestigde hij zich te Antwerpen en verwierf door zijne portretten zoo grooten roem, dat Karel I, koning van Engeland, hem deed overkomen. Hij vervaardigde er portretten van de leden van het Koninklijk huis, werd in den adelstand opgenomen, met den titel van Hofschilder en met een jaargeld van 200 pond sterling begiftigd.
Hij huwde er met Maria Ruthoven, de dochter van een onbemiddeld Schotsch edelman, bezocht Antwerpen, deed een uitstap naar Parijs, doch mogt zijn 43ste jaar niet bereiken. Men noemt hem, na Titiaan, den grootsten portretschilder, die ooit het penseel behandeld heeft. In het schilderen van handen zoekt men zijns gelijke te vergeefs; zijne afbeeldingen brengen hulde aan de natuur en aan de kunst: zij zijn bezield door den adem van zijn talent. Men vindt portretten, door hem geschilderd, in de muséa te ’s Hage, te Amsterdam en vooral te Antwerpen.
Jacob van Dijck, een Nederlandsch staatsman, geboren te Haarlem in 1567. Hij studeerde in de regten, vestigde zich als advocaat te ’s Hage en werd daarna door eenige personen met een bepaalden last naar Zweden gezonden. Hier wist hij zich bij de regéring zóó aangenaam te maken, dat hij tot hofraad en vervolgens tot afgezant van Zweden bij de Algemeene Staten benoemd werd. Hij sloot als zoodanig in 1614 een verbond van vriendschap en koophandel tusschen die beide Staten, en zag zich in 1620 door Gustaaf Adolf verheven tot ridder en tot burggraaf van Gothenburg. Van Dijck was een ijverig bevorderaar der wetenschappen en stond in betrekking met Hugo de Groot, Daniël Heinsius, Vondel en andere beroemde tijdgenooten.