Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Diamagnetismus

betekenis & definitie

Diamagnetismus noemt men de eigenaardige werking van den magneet op alle niet-magnétische zelfstandigheden.

Reeds sedert het einde der vorige eeuw kende men door het onderzoek van Coulomb eenige daartoe betrekkelijke feiten; doch eerst na de vervaardiging van krachtige electro-magneten heeft men de verschijnselen van het diamagnetismus naar eisch waargenomen. Vooral Faraday heeft daaromtrent in 1845 belangrijke mededeelingen gedaan, die later door Plücker, een Duitsch natuurkundige, zijn aangevuld.

Men hangt een stukje van deze of geene zelfstandigheid op aan een dunnen draad nabij de pool eener magneet. Is dat stukje ijzer, zoo wordt het sterk aangetrokken, en datzelfde verschijnsel, hoewel in geringere mate, merkt men op bij platina , manganium, chromium, cerium, titanium, palladium en osmium. Deze zelfstandigheden noemt men magnétische. Andere zelfstandigheden echter, die, in den zelfden toestand gebragt, afgestooten wordendragen den naam van diamagnétische.

Dit verschijnsel komt duidelijk uit, wanneer men die stoffen in den vorm van een staafje in evenwigt ophangt tusschen de 2 polen van een magnétisch hoefijzer. De magnétische zelfstandigheden keeren dan de uiteinden naar die polen, en de diamagnétische vormen een regten hoek met de verbindingslijn dier polen. Sterk diamagnétisch zijn bismuth, antimonium, phosphorus en kiezelboorzuur loodoxyde, terwijl zich het diamagnetismus ook vertoont bij hout, spiervleesch, brood, ooft enz. Van de vloeistoffen is zwavelkoolstof zeer diamagnétisch, en flaauwer is dat verschijnsel bij water, alkohol, aether, zwavelzuur enz. Ook werkt de magneet diamagnétisch op gassen, op de vlam eener kaars en op gepolariseerd licht. Over de oorzaken van het diamagnetismus bestaan verschillende gevoelens.

< >